1 / 20

GENETICA 1

GENETICA 1. Inleiding. Hoe kunnen organismen zich als soort in stand houden?  door zich voort te planten  door erfelijke aanleg van generatie op generatie door te geven. 1. DE WETTEN VAN MENDEL. Wie was Mendel? Oostenrijks Augustijner monnik 1822-1884

liana
Télécharger la présentation

GENETICA 1

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. GENETICA 1

  2. Inleiding Hoe kunnen organismen zich als soort in stand houden?  door zich voort te planten  door erfelijke aanleg van generatie op generatie door te geven

  3. 1. DE WETTEN VAN MENDEL • Wie was Mendel? • Oostenrijks Augustijner monnik • 1822-1884 • werkte vooral met erwten (pisum sativum) • stelde zijn erfelijkheidswetten op zonder kennis van genen en chromosomen • werd door zijn tijdsgenoten genegeerd

  4. A. Begrippen i.v.m. genetica • A. Genen en allelen • dragers van de erfelijke eigenschappen die gelokaliseerd zijn op de chromosomen • allelen = verschillende voorkomings- vormen van een gen • Gen wimperlengte • allelen : korte wimpers / lange wimpers

  5. B. Homologe chromosomen • ‘bespreken’ op overeenkomstige plaatsen dezelfde kenmerken • gen • allel

  6. C. Homozygoot /heterozygoot • Homozygoot : op beide homologe chromosomen bevindt zich dezelfde informatie voor een kenmerk • heterozygoot : op beide homologe chromosomen bevindt zich niet dezelfde infomatie voor een kenmerk • Identieke allelen • Verschillende allelen

  7. D. Dominant / recessief • Dominant : het allel dat bij een heterozygoot tot uiting komt. Wordt aangeduid met hoofdletter. • Recessief : het allel dat bij een heterozygoot niet tot uiting komt. Wordt aangeduid met kleine letter. • G g • G G • g g • Gele kleur (G) bij erwten is dominant t.o.v. groen kleur (g) • Gg : gele erwt • GG : gele erwt • gg : groene erwt

  8. E. Genotype / fenotype • Genotype : type zoals het bepaald wordt door het geheel van de genen. • Fenotype : type dat men waarneemt (uiterlijke verschijningsvorm) • Vb. ééneiige tweeling die 20 jaar gescheiden wordt opgevoed  zelfde genotype maar niet identiek fenotype!

  9. F. Kruisingen • Hybriden : nakomelingen van een ouderpaar • Monohybride kruising : wanneer maar één kenmerk bekeken wordt • Dihybride kruising : wanneer twee kenmerken bekeken worden • F1 - generatie : 1ste generatie nakomelingen (F Filius  kind)

  10. B. 1ste Mendelwet : Uniformiteitswet Bij een kruising van 2 individuen die in één eigenschap, waarvoorze homozygoot zijn, verschillen (monohybride kruising), ontstaan hybriden (F1- generatie) die allen hetzelfde genotype en fenotype hebben voor dat kenmerk.

  11. Symbolische uitdrukking P1 AA x aa gameten A & a F1 Aa (hybride)

  12. Dominantieregel Alle nakomelingen (F1) van een monohybride kruising vertonen het kenmerk van de dominante ouder. Reciprociteitsregel Bij de omgekeerde (reciproke)kruising bekomt men steeds hetzelfde resultaat

  13. C. 2ste Mendelwet : Splitsingswet De nakomelingen van 2 heterozygoten voor één kenmerk hebben 3/4 kans dat het dominante kenmerk van de ouders tot uiting komt en 1/4 kans dat het recessieve kenmerk tot uiting komt. De verhouding is dus 3 / 1 * Niet bij intermediaire eigenschappen!

  14. Symbolische uitdrukking P1 Aa x Aa gameten A & a A & a F1 A a A AA Aa a Aa aa 1/4 kans kwadraat van Punnett ♀ ♂

  15. Voorbeeld Lange wimpers (L) zijn dominant t.o.v. korte wimpers ( l ) P1 L l(♂) x L l(♀ ) gameten L & l L & l F1 ♀ ♂ L l L L L L l l L l l l • 75% lang • 25% kort

  16. Intermediare eigenschappen Als een individu heterozygoot is voor een bepaald kenmerk, maar geen van beide allelen wordt teruggedrongen, geven ze samen aanleiding tot een intermediair kenmerk CODOMINANTE ALLELEN Voorbeeld : rode x witte leeuwebekken  F1roze leeuwebekken (RR) (WW) (RW)

  17. Anders gezegd ... Bij codominanteallelen zijn alle individuen van de F1 - generatie identiek, als de ouders homozygoot zijn voor de betrokken allelen. (UNIFORMITEITSREGEL) MAAR, fenotypisch geven ze het ontstaan aan een intermediair kenmerk. Kruisingsschema

  18. Multiple allelen Een gen kan onder meer dan 2 allelen voorkomen  er kunnen slechts 2 van die allelen op de chromosomen zitten. Vb. A-B-O -systeem bij bloedgroepen 3 allelen IA, IB, i > o (I = isoagglutinogeen) A & B codominant / O recessief t.o.v. A & B bloedgroep O >> genotype ii bloedgroep A >> genotype IAIA of IAi bloedgroep B >> genotype IBIB of IBi bloedgroep AB>> genotype IAIB

  19. D. 3de Mendelwet : Onafhankelijkheidswet Bij een kruising, waarvan het ouderpaar in meer dan één kenmerk verschilt (bv dihybride kruising), erft elk kenmerk onafhankelijk van het andere over (het ‘mendelt ’ over) !! Alleen van toepassing voor kenmerken die op verschillende chromosomen gelegen zijn!

  20. Voorbeeld Dihybride kruising rhesus-factor (Rh+ > R , Rh- > r) wimperlengte (lang > L , kort > l) Kruisingsvoorbeeld

More Related