1 / 36

COMMUNICATIEPLANNING IN THEORIE EN PRAKTIJK

COMMUNICATIEPLANNING IN THEORIE EN PRAKTIJK. F ORMULE VAN LASSWELL WIE zegt WAT aan WIE via welk KANAAL met welk EFFECT ? = 5 vragen als eerste basis van een communicatieplan:. RUIS = elke storende factor die op gelijk welk moment in het communicatieproces optreedt

orrick
Télécharger la présentation

COMMUNICATIEPLANNING IN THEORIE EN PRAKTIJK

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. COMMUNICATIEPLANNING IN THEORIE EN PRAKTIJK

  2. FORMULE VAN LASSWELL WIE zegt WAT aan WIE via welk KANAAL met welk EFFECT? = 5 vragen als eerste basis van een communicatieplan:

  3. RUIS = elke storende factor die op gelijkwelk moment in het communicatieproces optreedt ruis ontstaat op alle niveaus waar er sprake is van een communicatieoverdracht

  4. WATwil je bereiken? WAAROMzet je een bepaalde communicatie op?

  5. COMMUNICATIEDOELSTELLINGEN = AFGELEID VAN ORGANISATIEDOELSTELLINGEN

  6. Een doelstelling is SMART: • Specifiek: eenduidig uit te leggen; • Meetbaar; • Actiegericht: er moeten acties aan vast zitten; • Realistisch: de doelstelling moet haalbaar zijn; • Tijdsgebonden: met een begin en een eindpunt.

  7. Rekening houden met de RANDVOORWAARDEN: - tijd, personeel, middelen. Leg PRIORITEITENvast binnen de gestelde doelstellingen: - wat is belangrijken wat minder? En ten slotte: denk in TERMIJNEN. - welke doelstelling(en) wil je binnenwelke termijn(en) realiseren?

  8. PUBLIEKSBELEID Publieksbinding Publieksverdieping Publieksvernieuwing Publieksverloop

  9. WIE wil je bereiken? Wat is je BELANGRIJKSTE DOELGROEP?

  10. PUBLIEKSKENNIS in kaart brengen van de publieksinformatie waaroverje beschikt en deze die je ontbreekt eigen beeldvorming van je publiek en waarop deze gebaseerd is: registratie, onderzoek, face-to-face-contact, meemaken van het publiektijdens de artistieke beleving,….

  11. PUBLIEKSSEGMENTATIE • homogene vs. heterogene reacties • de segmenten moeten groot genoeg zijn om een aparte benadering terechtvaardigen • de segmenten moeten identificeerbaar zijn en ze moeten kunnen bereikt worden (de adressen ofalternatieve contactmogelijkheden moeten bekend zijn) • per segment moet een adequate en beoordeelbare communicatiebenaderingkunnen worden ontwikkeld • de segmenten moeten gedurende een bepaalde periode een stabiele samenstelling hebben

  12. Voorbeelden van SEGMENTATIECRITERIA: • sociaal-demografische kenmerken: leeftijd, woonplaats, opleidingsniveau,beroep, gezinssamenstelling • consumptieprofielen: frequentie en aard van de deelname; • mediagebruik: welke media consulteert uw publiek; • motivatie van je publiek om al dan niet (in hoge mate) deel te nemenaan cultuur • factoren die cultuurparticipatie beïnvloeden: leeftijd, opleidingsniveau,culturele competentie en cultureel kapitaal, inkomen, beschikbare vrije tijd,ruimtelijke afstand,… • psychografische factoren: levensstijl, waarden & normen,levensbeschouwingen.

  13. PUBLIEKSONDERZOEK • TWEE CRUCIALE BASISVRAGEN: • HOE HEB JE JE GEÏNFORMEERD? • WAT HEEFT JE AANGEZET TOT DEELNAME?

  14. WAT ga je communiceren?

  15. INTENTIES gaan uit van de communicator Wat voor EFFECTwil je bij het publiek realiseren? • het vermeerderen van kennis en inzicht bij je doelgroep(en) • het beïnvloeden van meningen, houding en gedrag van je doelgroep(en) • het streven naar ontspanning bij je doelgroep(en)

  16. GEVOLGFUNCTIES de beoogde reactiewijze van de ontvangers • berichtgeving of nieuws (informeren) • opinievorming en commentaar (interpreteren) • cultuuroverdracht en educatie (socialiseren) • amusement en ontspanning

  17. AANDACHTSPUNTEN • bij het samenstellenvan de boodschap • TE ONDERSCHEIDEN • COHERENT • GELOOFWAARDIG • HERKENBAAR • BEGRIJPBAAR • ZICHTBAAR • DUURZAAM • AANPASBAAR

  18. Het AIDA-principe Attention Interest Desire Action

  19. HOE ga je communiceren?

  20. EEN COMMUNICATIEPLAN IS GEEN MEDIAPLAN

  21. SAMENSTELLEN VAN DE COMMUNICATIEMIX • DOELSTELLINGEN • DOELGROEPEN • BOODSCHAP • TIMING • FREQUENTIE • BEREIK

  22. MEDIAKENMERKEN Statisch versus dynamisch Internal en external pacing Persoonlijke media versus massamedia Vluchtig versus duurzaam Promotioneel versus redactioneel Communicatievermogen

  23. KOSTEN - BATEN EFFECTIVITEIT afwegen (bereik, ticketverkoop, imago) tegen KOSTPRIJS (financiëel, tijd, personeel)

  24. WANNEER ga je communiceren?

  25. • WANNEER ga je WELKE MIDDELEN inzetten? • HOE ga je je boodschap OPBOUWEN? • korte of lange TERMIJN / SPREIDING? • wat moet WANNEERKLAAR zijn en VERSPREID worden?

  26. HOE SNEL KRIJG JE IETS GECOMMUNICEERD? HOE LANG HEEFT EEN BOODSCHAP NODIG OM GECOMMUNICEERD EN OPGEVANGEN TE WORDEN?

  27. WIE doet WAT?

  28. KOSTPRIJS VAN JE COMMUNICATIE BEPALEN

  29. METEN = WETEN

  30. DOELSTELLINGEN BEREIKT?

  31. COMMUNICATIE = een zich voortdurendherhalend en evoluerend proces, waarin in elke fase teruggeblikt wordt op de vorigefase en vooruitgekeken wordt naar de volgende fasen.

More Related