1 / 34

voornaamwoorden

voornaamwoorden. 1.Persoonlijk voornaamwoord. Woorden die iets of iemand aanduiden zonder de naam daarvan te noemen. John went home. He was ill . The car broke down. It had to be fixed. Pers.vnw . komen voor als onderwerp of voorwerp. Onderwerp :

ping
Télécharger la présentation

voornaamwoorden

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. voornaamwoorden

  2. 1.Persoonlijk voornaamwoord Woorden die iets of iemand aanduiden zonder de naam daarvan te noemen. John went home. He was ill. The carbroke down. It had tobefixed.

  3. Pers.vnw. komen voor als onderwerp of voorwerp Onderwerp: Ik - I Jij/u – you Hij/zij/het –he.she,it Wij – we Jullie/u- you Zij- they

  4. voorwerp: (lijdend of meewerkend) Mij – me Jou/u -you Hem/haar/het -him/her/it Ons – us Jullie/ u –you Hen/ hun – them.

  5. He gave him a new I-pad. He = onderwerp him = meewerkend voorwerp Wesawthem at the station. We = onderwerp them = lijdend voorwerp

  6. 2.Wederkerend voornaamwoord Verwijst naar het onderwerp of het lijdend/meewerkend voorwerp. Pleaseallow me to introduce myself. Sheboughtherself a new dress. I can do itmyself. Theyalways talk aboutthemselves.

  7. Enkelvoud: Me/ mezelf - myself Je/ jezelf - yourself Zich/ zichzelf - himself/herself/itself Meervoud: Ons/ onszelf – ourselves Jullie/ jezelf – yourselves Zich/ zichzelf – themselves. De meervoudsvormen krijgen –selves in plaats van –self.

  8. Niet alle werkwoorden die in het Nederlands wederkerend zijn, zijn dat ook in het Engels. • Zich aankleden – to dress • Zich bewegen – to move • Zich haasten – tohurry • Zich scheren – toshave meer voorbeelden in de reader.

  9. 3.Wederkerig voornaamwoord Dit wordt gebruikt als “elkaar” vertaald moet worden. Er zijn twee wederkerige vnw.: Eachotherwordt gebruikt bij twee personen: -Jimand Julie blamedeachother Oneanotherwordt gebruikt bij meer dan twee personen: -My neighboursand I likeoneanother

  10. 4.Bezittelijk voornaamwoord. Geeft bezit aan en kan op twee manieren gebruikt worden: -met een zelfstandig nmw. erachter: This is mycar. -zonder een zelfstandig nmw. erachter: Thiscar is mine.

  11. Met een zelfstandig naamwoord (bijvoeglijkgebruikt) • It is mycar. (mijn auto) • It is your house. (jouw huis) • It is his/her/itsidea. (zijn/haar idee) • It is ourcar. (onze auto) • It is your house. (jullie huis) • It is theiridea. (hun idee)

  12. Zonder een zelfstandig naamwoord (zelfstandig gebruikt) • It is mine. (van mij) • It is yours (van jou) • It is his/hers. (van hem/haar) • It is ours. (van ons) • It is yours. (van jullie) • It is theirs. (van hen)

  13. ‘hij’ en ‘zij’ worden vertaald met ‘he’ en ‘she’ als het om personen gaat. dingen en dieren vertaal je met it voor enkelvoud en they voor meervoud. Mijn computer is nieuw. Hij is erg snel. My computer is fast. It is veryfast. Is deze hond van hem? Nee hij is van ons. Is this dog his? No it is ours.

  14. its en it’s Niet verwarren! -Its is een bezittelijk voornaamwoord. -It’s is een afkorting van it is.

  15. their en there their is een bezittelijk voornaamwoord. there betekent er/daar.

  16. 5.Aanwijzend voornaamwoord. Woorden die mensen en dingen aanwijzen. In het Engels zijn er vier: this/ that/ these/ those

  17. this (enkelvoud) en these (meervoud) gebruik je als iets dichtbij is. • that (enkelvoud) en those (meervoud)gebruik je als iets veraf is.

  18. Thisgirl next to me (dichtbij) • These girls next to me.(dichtbij) • That boy overthere. (veraf) • Those boys overthere. (veraf)

  19. 6.Betrekkelijk voornaamwoord Verwijst naar: -een zelfstandig naamwoord in de zin • een hele zin who/whose/whom/which/that

  20. Who (voor personen) The boy who is walkingthere is myfriend. Mr Brown , wholikesto talk, is mycousin.

  21. Whose (voor personen) Wordt gebruikt om een bezit aan te geven. Na whose komt altijd een zelfstandig nmw. Is that the horse whoseownerdiedyesterday? This is the man whosewifeleft home. whose vertaal je met wiens / van wie

  22. Whose (voor dingen) Whose wordt ook gebruikt om te verwijzen naar dingen: I have bought a computer whose processor is veryfast.

  23. Whom (voor personen) -wordt gebruikt in formeel Engels: The womanwhomyouseethere is my teacher. (de vrouw die je daar ziet) -wordt gebruikt na een voorzetsel: Who is the man towhomyouweretalking? (de man met wie je sprak)

  24. Which -wordt gebruikt voor dieren en dingen: -The house in which we live… (het huis waarin wij wonen) -wordt gebruikt als het iets zegt over een hele zin: -He has made somemistakes, which we do notunderstand. (wat we niet begrijpen)

  25. that mag gebruikt worden i.p.v. who of which. that verwijst dan naar personen of dingen: -Is he the man that/who is responsibleforthis accident? -The pizza that/which I ordered was cold.

  26. that moet gebruikt worden na een overtreffende trap: -Thisis the best plan that we have ever seen. -Thisis the worst film that we have ever seen.

  27. that -moet gebruikt worden na de woorden all/any/anything/everything/something/ nothing/only/first/last/single: -Thisis allthatyoucan do. -Thisis the last mail that I gotfrom her.

  28. weglaten van een betr. vnw. Who, which en thatmogen worden weggelaten als ze worden gevolgd door een persoon die een handeling uitvoert: -Thisis the boy (who) I spoketoyesterday. -It was the onlything (that) we could do.

  29. 7.Vragend voornaamwoord wordt gebruikt om een vraag te stellen. Wie -who/whom/ whose Wat -what/ which Welke -which

  30. Who (voor personen) wordt gebruikt als onderwerp in de zin: Wholives in this house? Who is that man?

  31. What Wat en welke worden gewoonlijk vertaald met what: Wat is dat? -What is that? Wat bedoelt u? – What do youmean? Welke boeken heb je gelezen? – Whatbooksdidyouread? Welke leerlingen waren te laat? – Whatpupilswere late?

  32. which Wat ,wie en welke worden vertaald met which als er sprake is van een beperkte keuze. -Wat heb je het liefst, koffie of thee? -Which do youprefer, coffee or tea? -Wie van jullie weet het antwoord? -Which of youknows the answer?

  33. Whom (voor personen) Whommagworden gebruikt als lijdend of meewerkend voorwerp. Who/ whomdidyou meet? (Wie ben je tegengekomen?) Whommoet gebruikt worden als er een voorzetsel voor staat. Towhomdidyougive the money? (Aan wie heb je het geld gegeven?)

More Related