1 / 8

Voorzetsels

Voorzetsels. Bij voorzetsels gaat het om woorden als in, op, achter, onder (enz.). Je kunt makkelijk controleren of een woord een voorzetsel is. Een voorzetsel kun je voor de kast of voor de vakantie zetten. in onder achter de kast naast bij … in na voor de vakantie

ronat
Télécharger la présentation

Voorzetsels

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Voorzetsels

  2. Bij voorzetsels gaat het om woorden als in, op, achter, onder (enz.).

  3. Je kunt makkelijk controleren of een woord een voorzetsel is. Een voorzetsel kun je voor de kast of voor de vakantie zetten. • in onder achter de kast naast bij … • in na voor de vakantie tijdens sinds …

  4. Sommige werkwoorden hebben een ‘vast’ voorzetsel: • denken aan: Ik denk aan jou. • houden van: Ik houd van jou. • geven aan: Ik geef het cadeau aan jou. • geven om: Ik geef om jou. • schijt hebben aan: Ik heb schijt aan jou.

  5. Voorzetsels zijn nooit alleen • Voorzetsels staan altijd vóór een groepje woorden (ze horen ook bij dat groepje): • De vogel zit in de boom. • Ik ga weg om 3 uur. • Het schaap springt over het hek.

  6. Die andere woorden kun je daarom ook niet weglaten: • De vogel zit in de boom. • Ik ga weg om 3 uur. • Het schaap springt over het hek. • Er moet dus altijd iets achter een voorzetsel staan! Anders is het geen voorzetsel.

  7. A Het vliegtuig vliegt boven. • B Ik ga naar boven. • Zin A is duidelijk nog niet af. Er moet nog iets bij (bijv.: boven de wolken). Boven is hier daarom een voorzetsel. • Zin B is wel af. Boven is hier dus geen voorzetsel, want er hoeven geen woorden meer achter.

  8. Pas op bij werkwoorden als opbellen, meemaken, achterlopen, enz. • Ik bel jou op. • Jij maakt veel mee! • Je loopt 10 bladzijden achter. • Op, mee en achter zijn hier geen voorzetsel, maar het zijn stukjes van een werkwoord!

More Related