1 / 22

LICHT EN SCHADUW

LICHT EN SCHADUW. Waar licht is, is schaduw. Als het licht ergens niet kan komen, blijft het daar donker. Die donkere plek noemen we schaduw. Licht en schaduw zorgen er voor dat een doos echt hoekig lijkt en een bal er ook echt rond uitziet.

derora
Télécharger la présentation

LICHT EN SCHADUW

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. LICHT EN SCHADUW

  2. Waar licht is, is schaduw. Als het licht ergens niet kan komen, blijft het daar donker. Die donkere plek noemen we schaduw. Licht en schaduw zorgen er voor dat een doos echt hoekig lijkt en een bal er ook echt rond uitziet. Het ronde van een bal en het hoekige van een doos noem je de plasticiteit (= ruimtelijkheid).

  3. LICHTBRON lichtbron:Er zijn natuurlijke en kunstmatige lichtbronnen. De natuurlijke zijn de zon, maan, sterren en bliksemlicht. De kunstmatige zijn lamplicht, vuurlicht (openhaard, kaars, olielamp, aansteker, etc.)

  4. NATUURLIJK LICHT

  5. KUNSTMATIG LICHT

  6. LICHTRICHTING • Tegenlicht ( licht achter het onderwerp ) • Meelicht ( licht achter de beschouwer ) • Zijlicht ( licht van opzij ) • Strijklicht ( lage stand van de lichtbron/ textuur ) • Diffuus licht ( via weerkaatsing ) • Eigen schaduw • Slagschaduw

  7. Tegenlicht (licht achter het onderwerp) De schaduw komt naar je toe. De lichtbron bevindt zich tegenover je. Dat komt door het grote contrast tussen de lichte en donkere partijen. Als het tegenlicht erg fel is, ontstaan er silhouetten.

  8. Licht dat recht in de ogen van de kunstenaar schijnt. Het onderwerp zie je als silhouet tegen het licht afsteken.

  9. Meelicht ( licht achter de beschouwer ) • Meelicht : het licht schijnt met ons mee.Het licht gaat met de kijkrichting van de kunstenaar mee. Het onderwerp is goed verlicht en er zijn weinig schaduwpartijen. • Het licht schijnt recht op het voorwerp en de lichtbron staat achter de kijker of tussen de kijker het het verlichte voorwerp • De schaduw valt dan achter het voorwerp.

  10. Zijlicht ( licht van opzij ) Zijlicht ( licht schijnt van links of rechts op het voorwerp, de helft is dan verlicht, de andere helft is schaduw)

  11. Strijklicht ( lage stand van de lichtbron/ textuur ) Bij strijklicht schijnt het licht vlak over het voorwerp. Het strijkt over het oppervlak. Je ziet daardoor heel goed oneffenheden (het reliëf).

  12. Diffuus licht ( via weerkaatsing ) Diffuus licht is licht dat niet evenwijdig loopt, het lijkt van verschillende kanten te komen. Ook zijn er geen duidelijke schaduwen.

  13. Eigen schaduw Dit is de schaduw die ontstaat óp het belichte object. Het benadrukt de vorm van dat object en geeft het object plasticiteit.

  14. Slagschaduw • Slagschaduw is de schaduw die een object "werpt" op een ondergrond of achtergrond.

  15. Clair obscur Clair-obscur is een techniek uit de waarbij de licht-donkercontrasten sterker worden uitgebeeld dan ze in werkelijkheid vaak zijn

  16. Oefenen Wat is de lichtrichting in dit schilderij?

  17. Oefenen Wat is de lichtrichting in dit schilderij?

  18. Oefenen Van wat voor licht is er in deze afbeelding sprake? Kies uit: meelicht, strijklicht, tegenlicht en zijlicht.

  19. Oefenen Van wat voor licht is er in deze afbeelding sprake? Kies uit: meelicht, strijklicht, tegenlicht en zijlicht.

  20. OPDRACHT 1 KLAS 1 PERIODE 2 VORMGEVING: LICHT Opdracht LICHT • Werk in tweetallen • Maak de foto’s in zwart-wit • Print de foto’s uit (voor ieder een keer) • Voeg de foto’s toe aan je eigen dossier Maak een serie foto’s, minimaal 6, van één object, waarbij je het licht voor elke foto van een andere kant laat komen.

  21. OPDRACHT 2 Maak foto’s van objecten waarbij de volgende lichtrichtingen zichtbaar worden en kies voor elke lichtrichting een ander object en een andere lichtbron: • Tegenlicht ( licht achter het onderwerp ) • Meelicht ( licht achter de beschouwer ) • Zijlicht ( licht van opzij ) • Strijklicht ( lage stand van de lichtbron/ textuur ) • Diffuus licht ( via weerkaatsing ) • Eigen schaduw • Slagschaduw Beschrijf (getypt) bij elke gemaakte foto wat het effect van het licht is. Zorg ervoor dat je de beschrijving van de foto op een verzorgde manier toevoegt aan je foto in je dossier, denk daarbij aan de regels van typografie!

More Related