1 / 18

Bio in 5 Vwo

Bio in 5 Vwo. Onderwerpen PTA periode BVJ 5V; Hoofdstuk 1 & 2 1 22-26 Nov. BVJ 5V; Hoofdstuk 3 & 4 2 21 - 25 Feb. BVJ 5V; Hoofdstuk 5 & 6 3 30 mei - 7 Jun. Verder….. Praktisch jaarcijfer Practica Ecologie, Planten & vervuiling. Onderwerpen in 5 Vwo.

lenci
Télécharger la présentation

Bio in 5 Vwo

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Bio in 5 Vwo Onderwerpen PTA periode BVJ 5V; Hoofdstuk 1 & 2 1 22-26 Nov. BVJ 5V; Hoofdstuk 3 & 4 2 21 - 25 Feb. BVJ 5V; Hoofdstuk 5 & 6 3 30 mei - 7 Jun. Verder….. Praktisch jaarcijfer Practica Ecologie, Planten & vervuiling

  2. Onderwerpen in 5 Vwo • H1: Ordening • H2: Evolutie • H3: Energie • H4: Planten • H5: Ecologie • H6: Mens en milieu

  3. Eiwitsynthese Met behulp van 70S-ribosomen. Geen endoplasmatisch reticulum bij het proces betrokken. Met behulp van 80S-ribosomen (behalve in mitochondriën en chloroplasten). Ribosomen zitten meestal vast op het endoplasmatischreticulum. OrganellenZeer weinig organellen. Geen enkel organel begrensd door een dubbele membraan. Interne membranen zijn zeldzaam en indien toch aanwezig, spelen ze een rol bij de fotosynthese en/of de ademhaling. Organellen zijn talrijk. Verschillende organellen worden begrensd door een dubbele membraan (Vb. mitochondriën, plastiden, kern). Grote verscheidenheid van organellen die door één membraan begrensd worden.

  4. Twee rijken?? Prokaryoot vs Eukaryoot

  5. 4 Rijken??? Zie Boek

  6. 5 rijken???

  7. 6 rijken of toch 3 domeinen? • De archaea: prokaryoten met 16S rRNA (rRNA is ribosomaal-RNA). • De bacteriën: prokaryoten met 5S rRNA. • De protisten: eencelligen met celkern (eukaryoten). • De planten: meercellige eukaryoten die hun eigen voedsel aanmaken d.m.v. fotosynthese. • De dieren: meercellige eukaryoten die voedsel extern opnemen. Ze kunnen zich bewegen. • De schimmels: meercellige eukaryoten die voedsel extern opnemen. Ook worden organismen wel ingedeeld in drie domeinen of superrijken: de bacteriën, de archaea en de eukaryoten.

  8. Taxonomie en systematiek • De taxonomie is de wetenschap die zich bezighoudt met de classificatie (het ordenen), de nomenclatuur (naamgeving) en identificatie (beschrijving) van levende organismen. • Organismen die bepaalde gemeenschappelijke kenmerken vertonen worden ondergebracht in een taxon. Zo behoren walvissen, vleermuizen, paarden en de mens allemaal tot het taxon "Mammalia" • De moderne manier van classificeren maakt o.m. gebruik van evolutieve verwantschappen. De studie van deze evolutieve relaties noemt men de systematiek. Een systematicus reconstrueert de fylogenese van organismen; hij gaat na in hoeverre zij evolutief verwant zijn.

  9. Het begrip soort Het basistaxon vormt de soort. Hoewel het begrip "soort" aan de basis ligt van de systematiek en de evolutieleer, bestaat er geen consensus over de definitie van dit begrip. Zo heeft men b.v. volgende definities : • soorten zijn groepen van onderling kruisende natuurlijke • populaties, die reproductief geïsoleerd zijn van andere dergelijke • groepen (biologisch soortbegrip) • een soort is een enkele evolutielijn bestaande uit organismen met • eenzelfde voorouderlijke afstamming, die verschilt van gelijkaardige • evolutielijnen en daardoor gekenmerkt is door haar eigen evolutieve • eigenschappen en haar verloop in de tijd (evolutionair soortbegrip) • een soort is de kleinste onderscheidbare groep (cluster) van individuele • organismen, waarin een voorouderlijk patroon van afstamming • voorkomt (fylogenetisch soortbegrip)

  10. Een voorbeeld : taxonomie van de huidige mens

  11. Welke criteria hanteren bij het classificeren? homologe structuren

  12. Welke criteria hanteren bij het classificeren? (vervolg) primitieve en afgeleide kenmerken: Primitief: aanwezigheid van middenoorbeentjes om de aftakking tussen zoogdieren en de reptielen te bepalen Afgeleide: Doordat deze gehoorbeentjes echter bij alle zoogdieren voorkomen, moet men naar afgeleide kenmerken zoeken, om de zoogdieren onderling op te splitsen.

  13. Welke criteria hanteren bij het classificeren? (vervolg) • anatomische en fysiologische kenmerken • aminozuursequenties in eiwitten • nucleotidensequenties in DNA en RNA

  14. Taxonomie kent verschillende invalshoeken • In dit systeem worden organismen gegroepeerd op basis van hun fenotype (men kijkt uitsluitend naar morfologische gelijkenis en vormen). De organismen worden gegroepeerd volgens het aantal overeenstemmende kenmerken, zonder dat hierbij wordt nagegaan of het gaat om homologe of juist analoge gelijkenissen. Met behulp van numerieke methodes (zoals clusteranalyse) bekomt men zogenaamde fenogrammen

  15. het cladistisch model • Hier worden organismen gegroepeerd op basis van het gemeenschappelijk bezit van afgeleide kenmerken (synapomorfieën). Cladisten concentreren zich op het moment waarop één groep zich afsplitst van een andere. De groep moet monofyletisch zijn : hij omvat alle nakomelingen van de door de synapomorfieën geïmpliceerde hypothetische voorvader. Zo bekomen de cladisten een zich vertakkend taxonomisch patroon, dat men een cladogram noemt.

  16. het evolutieve model • Maakt gebruik van afstamming, zowel als gelijkenis, om een stamboom te construeren die de evolutie van de beschouwde groep weergeeft :

More Related