130 likes | 357 Vues
Interactionele richting. Grondlegger: G. SIMMEL (1858-1918). Basiskenmerken. Algemeen voorbeeld. Legt eveneens nadruk op de structuur of de vorm die het samenhandelen aanneemt = “microstructuralisme”
E N D
Interactionele richting Grondlegger: G. SIMMEL (1858-1918). Basiskenmerken. Algemeen voorbeeld. • Legt eveneens nadruk op de structuur of de vorm die het samenhandelen aanneemt = “microstructuralisme” • Omschrijving: de studie van de wederzijdse beïnvloedingsprocessen tussen personen of groepen van personen onafhankelijk van de ruimere context en onafhankelijk van het gedrag van de actoren
Grondlegger: G. SIMMEL (1858-1918) • Duits socioloog, Soziologie (1908) • Kritiek op het organicisme van Spencer en Comte: nood aan een meer beperkt, maar meer concreet onderwerp: sociologie = studie van de vormen van vermaatschappelijking of SOCIATIE (=de geometrie van de sociale leven) • Kritiek op het historicisme Sociologie moet zich niet richten op unieke historische processen, maar op meer algemene, abstracte sociale processen/wetten DUS (2 + 3): interactie loopt steeds volgens bepaalde vormen, de sociologie moet deze vormen beschrijven in abstracte termen (= los van de inhoud van de interactie)
Geometrische coëfficiënten • Groepsgrootte sterke nadruk op het fundamentele verschil tussen een DYADE en een TRYADE • DYADE: één tegenspeler, labiel, geen conceptie van bovenpersoonlijke structuur, intimiteit en eenvoudige machtsstructuur • TRYADE: meest eenvoudige groepsstructuur of kleinste vorm van groep die in staat is de individuele actoren te domineren en het individuele handelen te richten op het vervullen van collectieve belangen reeds meer complexe machtsverhoudingen en groepsstructuren (rol van de bemiddelaar, tertius gaudens, divide et impera); • Afstand • kleine groepen: interpersoonlijke relaties • grotere groepen: differentiatie en individualisering
De sociale ruiltheorie • De klassieke ruiltheorie: • Basisfiguren: Blau, P. , Homans, G. en Emerson, R. • Kenmerken: • interacties tussen actoren kunnen beschouwd worden in termen van uitwisseling of ruil van materiële en immateriële zaken • Ruil, afhankelijkheid en principe van de verdelende rechtvaardigheid • Sociale ruil economische ruil • Economische ruil grijpt plaats op een markt; • sociale ruil grijpt plaats tussen een beperkt aantal actoren • Economisch ruil: kosten/baten verhouding wordt onderhandeld en ligt op voorhand vast; • Sociale ruil: wederzijdse kosten en baten worden niet op voorhand gespecificeerd, ruil gaat door omwille van “norm of reciprocity” (men verwacht billijke ruilverhoudingen over de tijd heen; dus sociale ruilrelaties zijn doorgaans langdurig van aard • Economische ruil: rationele actor; • Sociale ruil: operante actor
De sociale ruiltheorie • De hedendaagse ruiltheorie: • o.a. Molm, L. en Cook, K. • enkele kenmerken: • Onderscheid tussen economische en sociale ruil ruimt plaats voor onderscheid tussen onderhandelde en wederkerige ruil • Aandacht voor het verband tussen ruil, macht en gedrag: • Afhankelijkheid A/B = macht B/A, • kosten en baten worden straffen en beloningen in een proces van wederzijds beïnvloeden
Sociale netwerkanalyse • Omschrijving: gericht op het in kaart brengen en analyseren van de relaties en de transacties tussen mensen of groepen van mensen, met als doel • het achterhalen van de determinanten van de netwerkstructuur en • het verklaren van het gedrag van de actoren vanuit de kenmerken van hun netwerkpositie en vanuit de aard van de netwerkstructuur • Methoden: visualisatie en wiskundige analyse van complexe vormen van sociale organisatie
Sociale netwerkanalyse FREEK GEERT • Kenmerken van netwerkposities: voorbeeld: Netwerkcentraliteit • Graad van centraliteit (“degree”): aantal directe relaties tussen netwerkknopen (bvb. Joost) • Graad van “betweenness”: mate waarin een knoop andere knopen indirect met elkaar verbindt (bvb. Emma) • Graad van “closeness”: mate waarin een knoop met andere knopen verbonden is via directe en indirecte relaties (bvb. Filip en Jelle) DAAN JOOST NIELS FILIP JELLE EMMA GIJS IMKE MIE
Bonacich, Ph. et al. (1985), Family coalitions: a new approach and method, Social Psychology Quarterly, 48: 42-50. • Uitgangspunt: coalitievorming is een fundamenteel sociaal proces dat teruggevonden wordt in allerlei samenlevingsvormen, dus ook in gezinnen • COALITIE: gezamenlijk gebruik van macht door twee of meer sociale eenheden teneinde controle op beslissingen uit te oefenen • De verhoudingen tussen gezinsleden kunnen beschreven worden door middel van de ‘Statusmaintenance’-theorie: de vorming van coalities tussen gezinsleden is gericht op het behoud van het machtsevenwicht a. Gezin: sociaal systeem met subsystemen b. Boundary maintenance,Subsystem cohesion en Conservativiteitsprincipe
Vader Moeder Oudste kind Jongste kind A. Gezin: sociaal systeem met subsystemen • Twee subsystemen: • Ouders: gezag of autoriteit • Kinderen: geen gezag of autoriteit • Ouderlijk gezag maakt effectieve socialisatie mogelijk, dus voortbestaan van Westerse kerngezin is afhankelijk van het onderscheid (machtsonevenwicht) tussen de twee subsystemen
B. Boundary maintenance, Subsystem cohesion en Conservativiteitsprincipe • Coalitievorming onderhoudt de statusverschillen tussen de verschillende subsystemen via twee processen: • Boundary maintenance: coalitievorming is gericht op het behoud van de grenzen tussen de subsystemen • Subsystem cohesion: coalitievorming is gericht op het verhogen van het machtsevenwicht tussen de leden van een subsysteem • Conservativiteitsprincipe: hoe hoger de status van het groepslid, hoe meer belang bij het behoud van de statusorde • Coalities blijken uit conflicten tussen gezinsleden (als momenten waarop machts- en statusverhoudingen worden in vraag gesteld) • Conflicten tussen leden van verschillende subsystemen • Conflicten tussen leden van éénzelfde subsysteem
Ouder-kind disputen • Overschrijden de grens tussen de subsystemen en worden beheerst volgens het principe van de boundary-maintenance: ouders zijn geneigd elkaar te steunen en de kinderen kiezen partij voor de ouder + conservativiteitsprincipe: deze neiging is grootst bij de machtigste ouder en het oudste kind • Welke conflict bedreigt de statusorde het meest?
Ouder-ouder en kind-kind conflicten • Brengen de statusverhoudingen binnen de subsystemen in gevaar, • Beheerst door het principe van subsystem-cohesion • Ouder-ouder conflict: kinderen steunen de zwakste ouder • Kind-kind conflict: ouders steunen het zwakste kind + conservativiteitsprincipe: vooral de machtigste ouder en het oudste kind volgen dit principe
Gevolgen: • de meest marginale leden van beide subsystemen worden binnen de eigen statusgroep gehouden + de machtsverhoudingen tussen de leden van een zelfde statusgroep zijn meer evenwichtig, Daardoor is meer gelijkwaardige interactie is mogelijk, intimiteit groeit • De moeder geeft en ontvangst meest blijken van steun: de emotioneel expressieve en ondersteunende functie van moeders in nucleaire gezinnen is functie van hun positie in de statusstructuur en de daaruit volgende coalitievorming ter bestendiging van deze statusrangorde.