1 / 36

Quiz

Quiz. Vraag 1. Hoe verloopt het signaal? L  R R  L. Vraag 2. Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel? A: Ruggenmerg en zenuwen B: Ruggenmerg en hersenen C: Alle zenuwen D: Alleen de perifeer (aan de buitenzijde) gelegen zenuwen. Vraag 3. Kleine hersenen zorgen voor?

nenet
Télécharger la présentation

Quiz

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Quiz

  2. Vraag 1 Hoe verloopt het signaal? L  R R  L

  3. Vraag 2 • Waaruit bestaat het centrale zenuwstelsel? • A: Ruggenmerg en zenuwen • B: Ruggenmerg en hersenen • C: Alle zenuwen • D: Alleen de perifeer (aan de buitenzijde) gelegen zenuwen

  4. Vraag 3 • Kleine hersenen zorgen voor? • A: Bewust handelen • B: Herinneringen opslaan • C: Fijne motoriek • D: Dromen

  5. Centrale zenuwstelsel • Hersenen • Hersenstam • Tussenhersenen • Kleine hersenen • Grote hersenen • Ruggenmerg

  6. Ruggenmerg • In wervelkolom • Tussen wervels  4 zenuwen • 2 x Motorische (buikzijde) • 2 x Sensorische (rugzijde)

  7. Vraag 4 • In de afbeelding zie je een doorsnede van het ruggenmerg • 1 = witte stof • 3 = grijze stof • VraagWitte stof is wit door dat er zenuwcellen doorheen lopen met een myeline schede • A: JA • B: Nee

  8. Ruggenmerg • M + S = gemengdezenuw • 32 paarruggenmergzenuwen • Axonen (+ myeline mantel) •  witte stof •  geleidingsweg •  rond vlindervorm • Cellichamen • grijze stof •  schakelcentrum •  vlindervorm

  9. Hersenstam • Verlengde merg • Regelcentrum • Hartregulatie (bloeddruk) • Ademcentrum (frequentie) • Temperatuurregulatie • Pons • Verbindt L + R • Middenhersenen • Hypofyse

  10. Vraag 5 • Het buitenste geplooide deel van de grote hersenen heet hersenschors • A: JA • B: Nee

  11. Hersenen Kleine hersenen • Fijne motoriek Grote hersenen • Buiten: grijze stof •  schors • Binnen: witte stof •  merg

  12. Grote hersenen • Bewust handelen • Eigenschappen: denken, bewustzijn, creativiteit, geheugen, intelligentie, persoonlijkheid • 2 hemisferen • L stuurt R, R stuurt L • Buitenkant (grijze stof)  schors (geplooid) • Binnenkant (witte stof)  merg

  13. Vraag 6 • Een motorische schorsgebied registreert de impulsen afkomstig van de zintuigen • A: JA • B: Nee

  14. Schorsgebied = deel van schors met bekende functie • Zintuigcentra: • Primair: registratie impulsen • Secundair: Interpretatie • Motorische centra: • Primair: opdracht tot beweging • Secundair: coordinatie gecompliceerde beweging

  15. Vraag 7 • A: Sensorisch • B: Motorisch • C: Schakelcel • A: Motorisch • B: Sensorisch • C: Schakelcel • A: Schakelcel • B: Motorisch • C: Sensorisch

  16. Vraag 8 Waar of niet waar? • Animale zenuwstelsel: • interactie met de omgeving • bestuurt dwarsgestreepte skeletspieren • Autonome zenuwstelsel: • reguleert organen • Waar • Niet waar

  17. Vraag 9 Autonome zenuwstel Waar of niet waar? • Orthosympatische zenuwstelsel  rust • Parasympatische zenuwstelsel  activiteit • Waar • Niet waar

  18. Autonome zenuwstel • Orthosympatische zenuwstelsel  activiteit • hart  • ademhaling  • bloedsuikerspiegel  • spant skeletspieren • Parasympatische zenuwstelsel  rust • spijsvertering  • bloedsuikerspiegel  • hart  • ademhaling 

  19. Winnaar ???

  20. MRI scan = magnetic resonance imaging • Maakt zachte weefsels zichtbaar zoals hersenen en ruggenmerg. • film

  21. MRI scan • Magnetisch veld  H-atomen gelijk gericht. • Gerichte radiogolf  patroon verstoord. • H-atoom terug naar positie  signaal  detectie

  22. fMRI = Functioneel MRI • Maakt onderscheid tussen hemoglobine met en zonder O2. • Actieve delen van de hersenen verbruiken veel O2. • Hersenactiviteit kan met fMRI zichtbaar worden gemaakt.

  23. Reflexen • Onbewust (gladde spieren) • pupilreflex, • maagportierreflex, • hartspieren • en klieren (speeksel) • Bewust (dwarsgestreepte spieren) • terugtrekreflex (kan onderdrukt worden)

  24. Proef • Hand onder knie

  25. Kniepeesreflex

  26. Kniepeesreflex • Spanning in kniepees verhoogt  rek op spieren  detectie door sensoren  sensorische zenuw  ruggenmerg  motorische zenuw  spier trekt samen

More Related