1 / 35

Socratische methodes

Socratische methodes. Prof. dr. F. Mortier. R. Anthone , F. Mortier, Socrates op de speelplaats. Theorie en praktijk van het filosoferen met kinderen. Leuven/Voorburg, Acco , 2007. Filosofie als levenskunst.

theo
Télécharger la présentation

Socratische methodes

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Socratische methodes Prof. dr. F. Mortier

  2. R. Anthone, F. Mortier, Socrates op de speelplaats. Theorie en praktijk van het filosoferen met kinderen. Leuven/Voorburg, Acco, 2007.

  3. Filosofie als levenskunst • Wijsbegeerte van de oudheid: niet primair gericht op waarheidsvinding, wel op zelfontwikkeling • Geen theoretisch ideaal, wel een praktisch: jezelf veranderen • Pierre Hadot; Michel Foucault • Band pedagogiek: “filosoferen” als vorm van zelf-opvoeding

  4. Basisfiguur • Socrates (470-399) • Socratische ironie: Laches • Model: Socrates ondervraagt mensen die het denken te weten en toont aan dat ze eigenlijk niets weten • Belang van de elenchus: syllogistische weerlegging • Belang van dialectiek: het voeren van systematische vraaggesprekken

  5. Vraaggesprek? • Zoeken van definities voor kernbegrippen (waarheid, kennis, schoonheid, waarde, …) • Opsporen van problemen in voorgestelde definities  ontwikkelen door fouten te elimineren • Achtergrond: anamnese-theorie: waarheid is al aanwezig in jou; je moet haar alleen nog ontdekken door haar te expliciteren

  6. Pedagogisch concept: • anti-dogmatisch (= dogmatisch = “opleggen van geloofsinhouden”); • Zelf-ontdekking • Waarheidszoeken = collaboratieve onderneming  Community of Inquiry

  7. Socratisch gesprek • GustavHeckmann: • “Socratische methode in de brede betekenis wordt beoefend telkens wanneer mensen door het gemeenschappelijk toetsen van gronden de waarheid in een kwestie naderbij proberen te komen. Socratisch zou ik een gesprek noemen wanneer dat niet toevallig gebeurt, maar voortdurend het gesprek bepaalt: een gesprek dat voortdurend draait rond het gemeenschappelijk beproeven van gronden” (Das sokratischeGespräch, 1981, p. 7)

  8. Didactische types • Lezing (lectio): • vertrekt van tekst • Hiërarchie rollen educator / educandus • Inhoudelijke sturingsrol educator • Dialoog: • vertrekt van ervaringen / aanwezige kennis; gericht op zelfstandig ontdekken van verbanden • democratische verdeling rollen • formele versus inhoudelijke rol voor resp. educator en educandus

  9. journalistenoefening • A formuleert een stelling • B ondervraagt A over zijn stelling • Regel: B mag door vragen aan A niet te kennen geven wat zijn/haar mening is over de kwestie • Rollen omkeren • Bespreking moeilijkheden / welk soort vragen zijn gesteld

  10. kameroefening • A beschrijft een kamer aan B. B vat samen. • A stelt vragen aan B die denkt aan een kamer en A probeert zich een beeld te vormen van die kamer. • Rollen omkeren. • Regel: “Hoe ziet de kamer eruit?” is verboden. • Moeilijkheden?

  11. Verscheidene types • Leonard Nelson (1882-1927): methode van de regressieve abstractie

  12. filosofie Psychologie Regressieve abstractie

  13. Regressieve abstractie • Eén voorbeeld • Terugvragen naar (1) grond; (2) principe. • Twee rollen: (1) vragensteller; (2) antwoordgever(s) • Vragensteller = procesbewaker (vraagt respect voor regels van de dialoog) • Antwoordgevers = streven naar inhoudelijke consensus

  14. Voorbeelden van regels • Voorbeeldregel: geef voorbeelden uit je eigen ervaring waarin die vraag een belangrijke rol speelde • Concretiseringsregel: uitspraken moeten kunnen worden aangetoond in termen van het uitgangsvoorbeeld • Autonomieregel: beroep je niet op autoriteiten of op anderen • Herhalingsregel: ga na of de spreker begrepen is

  15. Voorbeeld • Kwestie: • “Wanneer is men “vrij”. Kan men echt vrij zijn? • Ervaringsoordeel: • Beschrijving van een ervaring, met “toen voelde ik mij vrij” • Gronden: • “Omdat er geen druk van anderen was” • Grondbeginsel: • “Vrijheid is zelfbepaling”

  16. Belangrijk: vraagtechniek • Vragen naar helderheid en duidelijkheid • Vragen redenen en bewijzen • Vragen die alternatieve gezichtspunten onderzoeken • Vragen die implicaties en consequenties onderzoeken • Vragen in verband met de discussie (meta-vragen)

  17. Helderheid en duidelijkheid • Kun je dit uitleggen...? (verklaring) • Wat bedoel je met...? (verduidelijking) • Kun je een voorbeeld geven...? (voorbeelden geven) • Hoe komt dit overeen met...? (aansluiten andere zaken in gesprek) • Wie begrijpt dit...? (verklaring) • Wat wordt er nu precies gevraagd...? (verheldering) • Kan iemand dit uitleggen? (verheldering) • Betekent wat je zegt dat...? (verificatie) • Wat heeft dit te maken met...? (verbanden leggen) • Helpt dit ons vooruit met... in de discussie...? (verificatie)

  18. Redenen en bewijzen • Waarom denk je dat? (Peilen naar de reden van een mening) • Waarom is dat zo? (Vragen naar een hypothese of een verklaring) • Hoe weten we of dit waar is? (Testen, verificatie) • Waarop heb je dat gebaseerd? (Zoeken naar vooronderstellingen) • Wat weten we daarover? (Verzamelen van informatie) • Kun je dit aantonen...? (Vragen naar bewijs)

  19. Alternatieve zienswijzen • Kun je je iets voorstellen dat niet zo is? (tegenvoorbeelden) • Wat zou er gebeuren als...? (speculatie) • Wat is het verschil tussen...? (onderscheidingen maken, zoeken naar conceptuele grenzen) • Denkt iemand daar anders over...? (vragen naar contra-argumenten) • Kan het tegendeel waar zijn? (alternatieven zoeken)

  20. Consequenties en implicaties • Wat kunnen we daaruit afleiden? (Maken van afleidingen (inferenties)) • Hoe past dit in wat je daarnet zei? (Leggen van verbanden, consistentie) • Bestaat daar een regel voor? (Formaliseren van een procedure; meta-inferenties maken) • Kunnen we dit veralgemenen? (Algemene regel afleiden) (Meta-inferentieszijn afleidingen over afleidingen. Een voorbeeld: als ik uit de vaststelling dat `Geen arenden zijn duiven' impliceert dat `Geen duiven zijn arenden' afleid dat `Geen A is B' steeds `Geen B is A' impliceert (wat ook A en B mogen zijn).

  21. Over gesprek • Wat kunnen we besluiten? (Vragen naar besluit) • Kunnen we dit even samenvatten? (Vragen naar samenvatting) • Zijn we tot een antwoord op de vraag gekomen? (Vragen naar conclusie) • Hebben we iets geleerd...? (Vraag naar procesverloop) • Zijn we ergens vooruitgekomen? (Idem) • Denken sommigen onder jullie er nu anders over dan voorheen? (Vraag naar individuele efficiëntie) • Begrijpen we de kwestie beter? (Vraag naar efficiëntie voor de onderzoeksgemeenschap) • Hebben jullie een duidelijkere kijk op de zaak gekregen? (Idem)

  22. Over onderzoeksproces zelf • Hebben we alle mogelijkheden onderzocht? (verificatie) • Is dit gesprek af? (besluit) • Hoe zijn we van... naar dat onderwerp gekomen? (memorisering) • Als we het gesprek opnieuw zouden voeren, zouden we dan op dezelfde manier tewerk gaan? (meta-reflectie)

  23. Kennis a priori? • Uitgangspunt Socrates en Nelson: kennis is aanwezig in deelnemers aan gesprek • = bepaalde filosofie-opvatting (kantiaans bij Nelson: “transcendentale deductie”) • Vandaag: aansluiting bij Critical Thinking en InformalLogic • PhilosophyforChildren (P4C) van Matthew Lipman: o.a. ontwikkeling van denkvaardigheden en denk-disposities

  24. Voorbeelden: • begrippen precies formuleren • gepaste veralgemeningen maken • oorzaak-gevolgrelaties formuleren • onmiddellijke inferenties uit één enkele premisse kunnen maken • syllogistische inferenties uit twee premissen kunnen maken • elementaire standaardiseringsregels kennen • regels van de relatielogica kennen • consistenties en contradicties herkennen • inferenties maken uit voorwaardelijke syllogismen in de oordeelslogica • vragen formuleren • onderliggende vooronderstellingen identificeren • deel-geheel en geheel-deelrelaties vatten • weten wanneer ambiguïteiten te tolereren of te vermijden • vage woorden herkennen

  25. relevante overwegingen in rekening brengen • de interdependenties van doelen en middelen herkennen • informele drogredeneringen herkennen • begrippen operationaliseren • redenen geven • de contextuele aard van waarheid en onwaarheid erkennen • onderscheidingen maken • verbanden leggen • werken met analogieën • alternatieven ontdekken • hypothesen opstellen • waarden analyseren • voorbeelden geven • definities geven voor gangbare woorden • criteria identificeren en gebruiken • rekening houden met perspectiefverschillen

  26. Reasoningskills(inductief, deductief, analogisch, etc.) • Inquiryskills(obervatie, beschrijving, vertelling, …) • Concept formationskills(definitie, classificatie, ..) • Translationskills(begrijpen, luisteren, schrijven, …) • Criticaldispositions(zich afvragen , vragen naar redenen, oordelen aan de hand van criteria, bevragen, …°

  27. Fundering in logische en redeneervaardigheden • Technieken gericht op ontwikkeling meta-cognitie: kennis over kennis; reflexief leren • Daarnaast: community of inquiryals doelstelling

  28. Probleem van Molyneux • 2 maart 1693 brief van William Molyneux aan John Locke (suggesties voor verbeteringen aan een nieuwe uitgave van Lockes hoofdwerk, An Essay concerningHumanUnderstanding).

  29. Probleem van Molyneux • "Veronderstel een blind geboren man, nu volwassen, die heeft geleerd om op de tast een onderscheid te maken tussen een kubus en een bol, (veronderstel) van ivoor, van ongeveer dezelfde grootte, zodat hij kan zeggen als hij het ene en het andere betast wat de kubus is en wat de bol. Veronderstel dan dat de kubus en de bol op een tafel worden geplaatst en de blinde man het gezicht krijgt. De vraag luidt dan of hij op het gezicht, voor hij ze aanraakt, de bol zou kunnen onderscheiden van de kubus.”

  30. Oefening • 1. Kun je iets noemen dat smaakt zoals zandpapier aanvoelt? • 2. Kun je iets noemen dat eruitziet zoals honing smaakt? • 3. Kun je iets noemen dat aanvoelt zoals parfum ruikt? • 4. Kun je iets noemen dat aanvoelt zoals bloed eruitziet? • 5. Kun je iets noemen dat ruikt zoals citroen smaakt?

  31. Achtergrond • Is het gras aan de overkant ook ‘s nachts groener dan aan deze kant? • Heeft je huid ook de smaak van zout als niemand eraan likt?  Epifenomenale werkelijkheid  afhankelijk van ervaring (cfr. Mary) = secundaire eigenschappen  relatie tussen epifenomenen en “werkelijkheid”? = primaire eigenschappen

  32. 17de een 18deeeuwse waarnemingstheorie • René Descartes: dioptrica en optica: zien als vorm van tasten • Malebranche: natuurlijke meetkunde: “de ziel schat de afstand van een voorwerp door de stand van de ogen”. • Georges Berkeley: er zijn alleen secundaire eigenschappen • G.W. Leibniz: meetkundes van de lamme en de blinde delen dezelfde ideeën, hoewel zij geen beelden delen. • Denis Diderot (Brief over de blinden ten behoeve van de zienden): Saunderson en de wiskundige bewijsmethode “op de tast”

  33. P4C-programma • Basisschool: • Elfie; Pixie; Kio & Gus • Secundair: • Harry Stottlemeier’sDiscovery; Nous • Lisa, Suki, Mark

  34. telkens • Roman + handleiding • Stuk tekst lezen: kwesties formuleren • Gesprek over kwesties • Achtergrond: in handleiding • Alternatief: oefeningen en discussieschema’s

More Related