1 / 48

Negatief polaire uitdrukkingen

Negatief polaire uitdrukkingen. Henri ëtte de Swart 10 mei 2005. Negatief polaire uitdrukkingen. Negatief polaire uitdrukkingen: komen alleen voor in ‘negatieve’ omgeving. Julia hoeft niet te komen. *Julia hoeft te komen. Niemand hoeft huiswerk te maken.

don
Télécharger la présentation

Negatief polaire uitdrukkingen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Negatief polaire uitdrukkingen Henriëtte de Swart 10 mei 2005

  2. Negatief polaire uitdrukkingen • Negatief polaire uitdrukkingen: komen alleen voor in ‘negatieve’ omgeving. • Julia hoeft niet te komen. • *Julia hoeft te komen. • Niemand hoeft huiswerk te maken. • *Iedereen hoeft huiswerk te maken.

  3. Vragen over NPIs I • Zijn NPIs door de talen heen hetzelfde soort ‘rare’ woordjes? Zit er een patroon in? • Wat is de betekenis van NPIs, hebben ze een gemeenschappelijke kern, of verschilt dat ook? • Ladusaw (1996): de vraag van de licensee.

  4. Vragen over NPIs II • In wat voor conteksten komen NPIs voor? Verschilt dat van taal tot taal of zit daar een patroon in? • Ladusaw (1996): de vraag van de licensor

  5. Vragen over NPIs III • Wat is de relatie tussen licensor en NPI? Zitten daar syntactische beperkingen op, zo ja welke? • Ladusaw (1996): vraag van de licenserings relatie. Rol van c-commanderen. • I didn’t see anyone. • *Anyone didn’t come.

  6. Vragen over NPIs IV • Wat gebeurt er als je NPIs gebruikt in een niet-licenserende contekst? • Ladusaw (1996): de status vraag. • *I saw anyone. (ongrammaticaal) • Ik heb een cent op zak. (letterlijk) • ?De kritiek was mals. (pragmatisch onwelgevormd).

  7. Minimizers • Hij zegt nooit een woord. • Ik heb geen rooie cent. • Ik kon geen hap door m’n keel krijgen. • Niemand stak een vinger uit om te helpen. • Zij aarzelde geen seconde. • Zij gaf geen duimbreed toe. • Hij heeft er geen flauw benul van.

  8. Letterlijk en figuurlijk • Hij zei een woord. • Hij zegt nooit een woord. • Zij heeft een cent op zak. • Zij heeft nooit een cent op zak. • Zij aarzelde een seconde. • Zij aarzelde geen seconde.

  9. Betekenis van minimizers • Kleinst mogelijke hoeveelheid of maateenheid. • Vaak op een schaal. • Existentiële kracht: . • Hij zei een woord.  • Hij zei geen woord. 

  10. Fauconnier • Fauconnier (1976): negatie leidt tot omkeren van schalen. • Wat in een bewerende zin een zwakke bewering is, wordt bij ontkenning de sterkst mogelijke bewering door omkering van de schaal.

  11. Engelse minimizers • He didn’t have a red cent. • She didn’t say a word. • I tried every argument, but she didn’t budge an inch. • He doesn’t drink a drop. • She can’t sing a note.

  12. Franse minimizers • Il n’a pas mangé une bouche. • Hij heeft geen hap gegeten. • Je suis sans le sou. • Ik ben zonder de stuiver. • Il ne dit jamais mot. • Hij zegt nooit woord.

  13. Deense minimizers • Der er ikke en kat der veed det. • Er is niet een kat die het weet. • Han læser ikke spor. • Hij leest niet spoor (geen woord).

  14. Superlatieven • Effecten van omkering schaal ook bij superlatieven die minimaal punt aangeven. • Hij heeft niet het flauwste benul waar ik het over heb. • Je n’en ai pas la moindre idée. • The man who has deserved punishment has not the least reason to reckon upon this.

  15. Onvergelijkbaarheid I • Ik kan niet aan haar tippen. • Ik kan nog niet in haar schaduw staan. • Hij kent zijn gelijke niet. • Vergelijkbare effecten als met minimizers/superlatieven.

  16. Onvergelijkbaarheid II • Linux a encore bien du chemin àparcourir avant d'arriver à la cheville de Panther! • They are not in the sameleague, however: the class-size reduction studies are far greater in size and scope, have been demonstrated to be reliable and ...

  17. ‘universele’ NPIs • Ik ken die hele vent niet. • Ik heb hem in jaren niet gezien. • I wouldn’t hurt him for the world. • He doesn’t like me at all. • Je ne suis pas du tout jaloux.

  18. Andere soorten NPIs • Modale werkwoorden • Niemand hoeft zijn huiswerk over te doen. • Sie brauchen nichts zu sagen. • Je n’ai pas besoin de vous.

  19. Idiomatische uitdrukkingen • Het is hier niet pluis. • De kritiek was niet mals. • Die politicus is niet voor de poes. • Ce n’est pas catholique.

  20. Indefinieten I • I said something • #I didn’t say something (PPI) • *I said anything. • I didn’t say anything (NPI) • I didn’t want to marry someone I had never met in my life. () • I didn’t want to marry anyone I had never met in my life. ()

  21. Indefinieten II • J’ai dit quelque chose. • #Je n’ai pas dit quelque chose. (PPI) • *J’ai dit quoi que ce soit. • Je n’ai pas dit quoi que ce soit. (NPI ) • Je ne veux pas épouser quelqu’un que je ne connais même pas. () • Je ne veux pas épouser qui que ce soit que je ne connais même pas. (NPI )

  22. Semantische verklaring • Ladusaw (1979): NPIs komen voor in conteksten met een monotoon dalende operator. • Dalende monotonie: inferentie eigenschappen die vergelijkbaar zijn met omkering van schalen.

  23. Gegeneraliseerde kwantoren • N en VP denoteren eigenschappen (verzamelingen individuen). • NP denoteert verzameling van eigenschappen (verzameling van verzamelingen). VP  NP • Det legt relatie tussen twee verzamelingen A en B gegeven door N en VP: Q(A,B).

  24. Eigennamen in GQ • Jenny is gelukkig. • Gelukkig(j) j  G (1e orde) • Gelukkig {P| P(j)} G • GQ-theorie j

  25. Standaardkwantor I • Alle studenten zijn intelligent. • Intelligent  Alle studenten • Intelligent  {P|x (St(x)  P(x))} S I S  I

  26. Standaardkwantor II • Geen student is rijk. • Rijk  Geen student. • Rijk  {P| x St(x)  P(x)} S R RS=

  27. 2e orde • De meeste studenten zijn gelukkig • Gelukkig  de meeste studenten SG |SG| > |S-G|

  28. Relaties • Alle studenten zijn intelligent • Studenten  Intelligent • Geen student is rijk • Student  Rijk =  • De meeste studenten zijn gelukkig • |Student  Gelukkig| > |Student – Gelukkig|.

  29. Monotonie • Inferentie eigenschappen. • MON: Q(A,B) en B  B’, dan Q(A,B’). • MON: Q(A,B) en B’  B, dan Q(A,B’). •  MON: Q(A,B) en A  A’, dan Q(A’,B). •  MON: Q(A,B) en A’  A, dan Q(A’,B).

  30. Rechts stijgend • MON: Q(A,B) en B  B’, dan Q(A,B’). • Alle kinderen kwamen laat thuis  • Alle kinderen kwamen thuis. • Geen kind kwam laat thuis -/-> • Geen kind kwam thuis. • Precies vijf kinderen kwamen laat thuis -/-> Precies vijf kinderen kwamen thuis.

  31. Rechts dalend • MON: Q(A,B) en B’  B, dan Q(A,B’). • Geen kind kwam thuis  • Geen kind kwam laat thuis. • Alle kinderen kwamen thuis -/-> • Alle kinderen kwamen laat thuis. • Precies vijf kinderen kwamen thuis -/-> • Precies vijf kinderen kwamen laat thuis.

  32. Links stijgend •  MON: Q(A,B) en A  A’, dan Q(A’,B). • Minstens twee kleine kinderen kwamen laat thuis  Minstens twee kinderen kwamen laat thuis. • Geen klein kind kwam laat thuis -/-> Geen klein kind kwam laat thuis. • Alle kleine kinderen kwamen laat thuis -/-> Alle kinderen kwamen laat thuis.

  33. Links dalend •  MON: Q(A,B) en A’  A, dan Q(A’,B). • Geen kind kwam laat thuis  Geen klein kind kwam laat thuis. • Alle kinderen kwamen laat thuis  Alle kleine kinderen kwamen laat thuis. • Minstens twee kinderen kwamen laat thuis -/-> Minstens twee kleine kinderen kwamen laat thuis.

  34. Licenseerder is mon • *Minstens/Hoogstens vijf kinderen hoeven hun huiswerk over te doen. • Iedereen die ook maar iets heeft gezien moet zich melden. • Als je ook maar iets hebt gezien moet je het vertellen. • Wie heeft er ook maar enig vertrouwen in de regering?

  35. Monotonie en minimizers • Monotoon dalende uitdrukkingen staan inferenties toe naar kleinere verzamelingen. • Minimizers duiden laagste punt aan op een schaal. • Inbedding van minimizer in dalende contekst leidt dus tot sterkst mogelijke bewering.

  36. Verfijningen • Zwarts (1986), van der Wouden (1994): hiërarchie van negatie. • Monotoon dalend (weinig, hoogstens drie) • Anti-additief (geen, niemand, nooit, zonder) • Antimorfisch (niet, allerminst).

  37. Anti-additiviteit • Test voor anti-additiviteit: VP disjunctie. • NP (VP1 of VP2) = NP VP1 en NP VP2 • Geen kind zingt of danst = Geen kind zingt en geen kind danst. • Weinig kinderen zingen of dansen  Weinig kinderen zingen en weinig kinderen dansen.

  38. Anti-morfisch • Test voor anti-morfisch: anti-additief plus f(XY)=f(X)f(Y). • Het sneeuwt of regent niet = Het sneeuwt niet en regent niet (anti-additief) • Het sneeuwt en regent niet = Het sneeuwt niet of regent niet (anti-morfisch)

  39. Hiërarchie • Monotoon dalend: ‘zwakke’ negatie • Anti-additief: ‘sterke’ negatie • Anti-morfisch: ‘sterkste’ negatie • Hypothese van Zwarts/van der Wouden: NPIs kunnen gevoelig zijn voor sterkte van negatie.

  40. NPIs onder ‘zwakke’ negatie • Weinig monniken kunnen vader abt uitstaan • *Weinig monniken zullen ook maar iets bereiken. • *Na hoogstens drie lezingen was de kritiek mals.

  41. NPIs onder ‘sterke’ negatie • Niemand kan de schoolmeester uitstaan. • Niemand zal ook maar iets bereiken. • *Je kunt van iemand een mals oordeel verwachten.

  42. NPIs onder ‘sterkste’ negatie • De kinderen kunnen de schoolmeester niet uitstaan. • De abst heeft het geheim allerminst aan ook maar iemand willen vertellen. • De kritiek was niet mals.

  43. Complicaties I • Verdeling van NPIs over conteksten niet altijd gekoppeld aan kracht van negatie. • Tegenhangers van dezelfde NPI in verschillende talen niet altijd dezelfde beperkingen op contekst. • Vgl. J. Hoeksema’s lexicon van NPIs op http://odur.let.rug.nl/~hoeksema/lexicon_bestanden/frame.htm

  44. Complicaties II • NPIs ook gelicenseerd in conteksten die niet monotoon dalend zijn, b.v. vragen, modaliteit. • Wie heeft er ook maar enig vertrouwen in de regering? • Kijken of ze aan oetker kunnentippen...

  45. Syntactische aspecten • C-commanderen speelt een rol • I didn’t see anyone. • *Anyone didn’t come. • Niemand heeft ook maar iets gezien. • *Ook maar iemand heeft niets gezien.

  46. Interventie effecten • He didn’t move because he was scared (ambigu) • He didn’t budge an inch because he was scared. (niet ambigu) • Sam didn’t read every child a story. ( OK) • Sam didn’t read every child any story. ( niet OK)

  47. Geen c-commanderen? • A doctor who knows anything about advanced cancer treatment was nowhere to be found. • Een student die ook maar iets wist van semantiek was niet te vinden. • Altijd: ingebed in een indefiniet die klein bereik neemt t.o.v. licensor.

  48. So far, so good • NPIs (licensee): veel rare woordjes, toch redelijke patronen, ook cross-linguïstisch. • ‘Negatieve’ conteksten (licensor): veel variatie, maar ook bepaalde patronen (monotonie). • Rol van syntaxis (licenseringsrelatie): vaak c-commanderen, maar soms anders.

More Related