1 / 49

HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 1: DE NORMALE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING

HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 1: DE NORMALE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING. Opleiding Jeugdgezondheiszorg Eline Van Hoecke UZ-Gent Kinderpsychologie 13 maart 2009. OVERZICHT. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes

inga-decker
Télécharger la présentation

HET LAGERE SCHOOLKIND DEEL 1: DE NORMALE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. HET LAGERE SCHOOLKINDDEEL 1: DE NORMALE PSYCHOSOCIALE ONTWIKKELING Opleiding Jeugdgezondheiszorg Eline Van Hoecke UZ-Gent Kinderpsychologie 13 maart 2009

  2. OVERZICHT • Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling • 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes • 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie • 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) • 1.4. Ontwikkeling normbesef 2. Intelligentie en schoolsucces

  3. Sociale en emotionele ontwikkeling Kleuter lagere school Verbreding en vergroting van de sociale omgeving / ruimte: Gezin Leerkrachten Peers

  4. 1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef

  5. De interactie met leeftijdgenoten is het begin van vriendschaps en peerrelaties Ontwikkeling sociaal gedrag Vriendschapsrelaties Peer aanvaarding

  6. Kleuter moet leren: Welke gedragingen bekrachtigd worden en welke niet Wat hij / zij moet doen om geaccepteerd te worden Gedrag komt tot stand door: Model-leren Nadoen van anderen Bekrachtiging van leeftijdgenoten Ontwikkeling sociaal gedrag

  7. Vriendschapsrelaties Niet alleen speelkameraad, maar ook aandacht voor persoonlijke kwaliteiten en wederzijds vertrouwen Verschillende vrienden selectiviteit Kortstondig langdurig: leren conflicten overwinnen Wederzijdse beïnvloeding: prosociale vs antisociale vrienden

  8. Vriendschapsrelaties Gebaseerd op gemeenschappelijke interesses en activiteiten Begrip voor elkaar Wederzijdse ondersteuning Wederzijds vertrouwen Wederzijdse openheid Respect voor en acceptatie vd ander

  9. Peer aanvaarding Peer aanvaarding = graag gezien zijn door een groep personen Dus: geen wederzijdse relatie (vriendschap) maar éénzijdig ! Afwijzing door peers brengt grote risico’s voor een normale ontwikkeling met zich mee. Hulp door volwassenen is noodzakelijk: Leerkrachten, ouders en deskundigen

  10. Meting van sociale voorkeur (“Wie vind jij leuk in de klas?” en sociale bewondering (“Wie wordt in de klas het meest bewonderd?”) Er wordt onderscheid gemaakt tussen: Gewone kinderen Populaire kinderen genegeerde kinderen controversiële kinderen Verworpen kinderen

  11. Populaire kinderen Populair Prosociaal Populair antisociaal Sociale & academische vaardigheden • Atletisch • Rebels • Cool • Relationeel • agressief ! Populaire kinderen vertonen veel positief en weinig negatief gedrag !

  12. Verworpen kinderen Verworpen agressief Verworpen teruggetrokken • Conflict • Hyperactief • Impulsief • verstrooid • passief • “nerd” • soc. angstig ! Verworpen kinderen vertonen veel negatief en weinig positief gedrag !

  13. Controversiële kinderen • Genegeerde • kinderen • Prosociaal • Agressief • Enkele goede • vrienden • - goed aangepast • - geen eenzaamheid ! Verwaarloosde kinderen vertonen weinig positief en weinig negatief gedrag ! ! Controversiële kinderen vertonen veel positief en veel negatief gedrag ! Dus: Je hoeft geen extravert te zijn om je goed in je vel te voelen

  14. Sociaal gedrag, kwaliteit van vriendschaps- en peerrelaties zijn deels product van: kwaliteit van relatie met ouders ervaren opvoedingsgedrag levensomstandigheden van het gezin

  15. 1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1.Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef

  16. 1. 2.Ontwikkeling prestatiemotivatie Van binnenuit graag iets willen doen, omdat men er plezier in heeft. Iets doen omdat men van buitenaf aangespoord wordt. INTRINSIEKE MOTIVATIE EXTRINSIEKE MOTIVATIE vb. studeren

  17. Motivatie  Motief Motief: 3 elementen Het drijft aan, levert energie voor een gedrag Het selecteert, het bepaalt de richting van doen en laten Het reguleert, d.w.z. een éénmaal gekozen richting wordt ook aangehouden, als het motief sterk genoeg is

  18. Motief: Twee basisstructuren / basistendenties  hoop op succes  vrees voor mislukking = aangename nastreven / onprettige vermijden

  19. Definitie motief / motivatie: “Motivatie heeft betrekking op die psychische processen die ervoor zorgen dat doelgericht handelen begint en instandgehouden wordt” (Ziegler, 1999, p. 103) Fase van afweging Fase van planning Fase van uitvoering Fase van evaluatie

  20. Prestatiemotief Hoe ontstaat het prestatiemotief? Al bij het jonge kind aanwezig - < 3jaar: voorloper = de drang naar zelfstandig willen zijn (zélf eten, zélf kleren aandoen…) 3 - 4 jaar: kinderen gaan hun prestaties vergelijken met die van anderen  ze willen het sneller en beter doen dan de ander • Het kind wil een handeling anders of beter doen in vergelijking met een standaard • & het kan steeds beter het wel/niet behalen van succes toeschrijven aan de eigen persoon

  21. ! Belangrijk: het kind moet de gelegenheid gegeven worden om zelfstandigheid te ontwikkelen Het kind wil manipuleren, wil omgaan met de dingen, wil de omgeving verkennen → hieruit ontwikkelt zich het willen presteren Dit streven moet gestimuleerd worden, om aan de manipulatie- en exploratiedrang tegemoet te komen.

  22. 1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling geslachtsrol(gedrag) 1.4. Ontwikkeling normbesef

  23. Ontwikkeling geslachtsidentiteit Geslachtsgebonden gedrag → biologisch vastgelegde verschillen vormen de basis voor sociale leerprocessen vanaf de geboorte

  24. Genderidentiteit: gevoel van jongen/man of meisje/vrouw te zijn, zelfervaring • Genderrol: uitdrukking van openbaar van geslachtsidentiteit, geslachtstypisch gedrag zoals speelgoedvoorkeur en fysische agressie Cave: cultureel, maatschappelijk verwachtingspatroon • Sexuele oriëntatie: erotische voorkeur voor bepaald geslacht (hetero-, homo-, biseksueel) • Sex versus gender (Money, 1985) Biologisch geslacht vs. psychologisch geslacht

  25. Theoretische verklaringsmodellen Psychoanalytische opvatting Leertheoretische opvatting Cognitieve ontwikkelingstheorie

  26. 1. Psychoanalytische opvatting Geslachtsidentiteit ontstaat tussen 3 à 4 jaar: - jongen heeft seksuele verlangens t.o.v. de moeder, en angst voor zijn vader  Jongen gaat zich met de geboden en verboden van de vader identificeren  geslachtsgebonden gedrag - meisjes: vice versa

  27. 2. Sociaal leertheoretische opvatting Invloeden sociale omgeving op het kind Geslachtsgebonden gedrag In elke samenleving zijn er specifieke opvattingen over gedragingen bij jongens en meisjes Vb. jongens → wild, lawaaierig meisjes → zachtaardig

  28. 2. Leertheoretische opvatting Bekrachtiging van gewenst gedrag door de omgeving gedrag zal vaker voorkomen in de toekomst Vb. huilgedrag bij jongens van lagereschoolleeftijd Observationeel leren en modeling

  29. 3. Cognitieve ontwikkelingstheorie Cognitieve processen = cognitieve zelfcategorisering (het kind identificeert zichzelf als jongen of als meisje)  Daarna gaat de omgeving invloed uitoefenen (sociale leerprocessen) Hier gaat de actie van het individu uit.

  30. 3. Cognitieve ontwikkelingstheorie (Piaget) 1ste fase: observationeel leren vd anatomische verschillen 2 à 3 j: bewustwording geslacht, reversibel 4j: sociale stereotypen vb. kledij, haartooi, spelactiviteiten 6 à 7j: genitaliën = basis voor geslacht, irreversibel

  31. 1. Sociale en persoonlijkheidsontwikkeling 1.1. Interactie met leeftijdgenootjes 1.2. Ontwikkeling prestatiemotivatie 1.3. Ontwikkeling sekse-identiteit 1.4. Ontwikkeling normbesef

  32. Theoretische verklaringsmodellen Psychoanalytische opvatting Cognitieve ontwikkelingstheorie Leertheoretische opvatting

  33. 1. Psychoanalytische opvatting Het kind ontwikkelt: Es  Ich  Über-Ich ES: driftmatige impulsen ICH: coördineert de contacten met de realiteit ÜBER-ICH: representeert de normen, nl. de geboden en verboden vanuit de omgeving

  34. Über-ich Bestaat uit geïnternaliseerde normen afkomstig van vader  afkomstig van andere personen uit de omgeving Vanuit het schuldgevoel (nl. verlangens t.o.v. de moeder) ontstaat de bereidheid om zich aan te passen en aan de gestelde eisen te beantwoorden ??? Empirisch bewijsmateriaal?

  35. 2. Cognitieve benadering Jonge kind: absolute meningen en absolute oordelen; materiële schade taxeren > 8 jaar: flexibiliteit , door situationele factoren te betrekken (motieven en bedoelingen) bij de beoordeling van bepaalde gedragingen; de motieven Vb. Piaget: - 10 kopjes omverstoten - stiekem mars nemen, 1 kopje valt

  36. Kohlberg precisering en uitbreiding van Piaget De ontwikkeling van het geweten loopt in zes stadia: Stadium 1: heteronome moraliteit = normen en regels letterlijk volgen Stadium 2: individualistische moraliteit – eigenbelang = centraal, negatieve consequenties vermijden Stadium 3: interpersoonlijke moraliteit = conformistisch gedrag om afkeuring te vermijden en aardig gevonden te worden

  37. Stadium 4: moraliteit van het sociale systeem = conformistisch gedrag om straf te vermijden, straf die in de samenleving voor bepaalde gedragingen gegeven wordt. Stadium 5: moraliteit gebaseerd op mensenrechten = conformistisch gedrag, omdat men een geordende samenleving wil hebben Stadium 6: moraliteit gebaseerd op algemene ethische kwesties = conformistisch gedrag, niet omwille van externe geboden en normen, maar omdat men dit vanuit eigen inzicht wil doen

  38. 3. Leertheoretische opvatting Alle gedrag is aangeleerd. Geweten = een systeem van geïnternaliseerde normen, d.w.z. men gedraagt zich ook aangepast bij afwezigheid van externe controle eerst ahv externe beloning, bekrachtiging of straf daarna van binnenuit

  39. ! Opvoedingsstijl van ouders - accepterende, warmvoelende ouders ‘Dynamische consistentie’ Moreel gedrag is afhankelijk van de situatie, maar het individu gedraagt zich steeds consistenter met ouder worden

  40. Conclusie Leerprocessen EN cognitieve ontwikkelingsprocessen spelen eenrol

  41. 2. Intelligentie en schoolsucces

  42. Definitie van intelligentie “ a biopsychological potential to process information that can be activated in a cultural setting to solve problems or create products that are of value in a culture (Gardner, 1999, pp 33-34)” • Biopsychosociaal potentieel • Ingebed in culturele setting

  43. Verschillende soorten intelligentie • Linguïstische • Logische-mathematische • ruimtelijke • Muzikale • Lichamelijk-kinesthetische • Interpersoonlijke • Intrapersoonlijke • Existentiële • (Spirituele ???)

  44. Intelligentie = bepaling van rangorde ivm ‘peers’ = statistisch vastgestelde norm = statistische frequentie = frequentiespreiding (= normaalverdeling) = grafische weergave = curve van Gauss

  45. 99.72 % 95.44 % 68.26 % 34.13 % 34.13 % 2.14 % 2.14 % 13.59 % 13.59 %

  46. Wehsler Intelligence Scale for Children(= WISC) • Definitie Wehsler: “ Intelligentie is de globale of samengestelde vaardigheid van het individu om doelgericht te handelen, zinvol te denken en op efficiënte wijze met zijn omgeving aan te gaan” (1956, p 13) • Tweefactorenmodel van Spearman Generale factor = algemen intelligentie Specifieke factor = kwalitatief # van elkaar

  47. ‘Underachievers’ • Discrepantie tussen potentieel en prestaties • 30 % zou onder niveau presteren, op grond van socale of emotionele problemen ‘Faalangst’ Angst om te falen Veroorzaakt door algemene onzekerheid

  48. Nog vragen? Verdere inlichtingen? • Contacteer: • Eline Van Hoecke • 09 332 24 09 • Eline.VanHoecke@ugent.be

More Related