1 / 31

Programma

Macro- en Microsociologie Som4002 Doorvragen in het interview t.b.v. Het onderzoek ‘doorsnee Nederlanders in de oorlog’ Jeannette Heldens j.heldens@maw.ru.nl TvA 4.01.09 024-3612007. Programma. Kennismaking, inleiding en doel Waarom een interviewtraining? Interviewtechnieken rollen

angie
Télécharger la présentation

Programma

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Macro- en MicrosociologieSom4002 Doorvragen in hetinterviewt.b.v. Het onderzoek ‘doorsnee Nederlanders in de oorlog’Jeannette Heldensj.heldens@maw.ru.nlTvA 4.01.09024-3612007

  2. Programma • Kennismaking, inleiding en doel • Waarom een interviewtraining? • Interviewtechnieken • rollen • De vragen (soorten, constructie, open/gesloten etc) • valkuilen (halo-effect, acquiescence bias etc) • luisteren; het antwoordproces, • evaluatie van de antwoorden • doorvragen • antwoord notering • maken van een transcript

  3. Inleiding • Een wetenschappelijk onderzoek onder de groep mensen die de tweede wereldoorlog bewust heeft meegemaakt. • Doelstelling • kennis en vaardigheidsontwikkeling gericht op het ‘doorvragen’ om vervolgens op betrouwbare en valide wijze een interview in wetenschappelijk onderzoek te kunnen afnemen en te evalueren • Werkwijze • presentatie • rollenspelen • interactief

  4. De open vraag Open vragen geven: Antwoordruimte geïnterviewde Interviewer Optimaal ruimte om zijn/haar wereld te conceptualiseren

  5. interviewer geïnterviewde Respondent Ik perspectief meningen etc Informant wij perspectief indirecte observaties getuigenverklaringen deskundige groepsinformatie leerling regisseur instructeur leraar Actor gids roldifferentiatie gastheer/vrouw gast

  6. Doelstellingen van vragen verleden heden toekomst (Zintuiglijke) beschrijving van gedrag en/of ervaringen Feitelijke informatie (kennis) Meningen (waarde) Gevoelsuitingen Achtergrond van de geïnterviewde vraagsoorten

  7. Open vraag De geïnterviewde krijgt gelegenheid te antwoorden ‘in eigen termen’ een goede open vraag: • begint met een inleiding • Is kort, bondig en begrijpelijk • behandelt slecht een onderwerp tegelijk • multipele vragen: antwoord op laatste vraag • kent geen begrenzingen, alleen het domein • is echt open • is neutraal • is niet dichotoom (niet beginnen met werkwoord, maar uitzonderingen)(zie voorbeeld Patton, 1990: 299)

  8. The horns of dichotomy(Patton) • grammaticale structuur van een dichotome vraag stuurt naar ‘ja’ of ‘nee’ • een dichotome vraag creëert een dilemma voor de geïnterviewde • een dichotome vraag Wordt snel een initiële vraag

  9. Pas op met de waaromvraag! Waarom? (Patton 1990) De interviewer: • impliceert dat er voor alles een reden/oorzaak is (deze zijn ‘benoembaar’) • gaat uit van aanwezigheid van een analytisch vermogen bij de geïnterviewde • onderschat vaak de complexiteit en het aantal factoren De antwoorden: • betreffen vaak een scala aan dimensies De geïnterviewde: • kan het gevoel krijgen dat interviewer twijfelt aan de antwoorden • kan denken dat de antwoorden fout zijn

  10. verbaal gedrag van de interviewer: • tempo • accenten • spreektoon Valkuilen bij het stellen van vragen • non verbaal gedrag van de interviewer: • gebaren • oogcontact • houding • gezichtsexpressie • afleidend gedrag • afstand, nabijheid, aanraking

  11. Titel van deze pagina interactie in het interview

  12. Valkuilen bij het stellen van vragen ‘control-effect’: negatieve invloed van de interviewer op de geïnterviewde ‘biased-viewpoint effect’: veranderde optiek ‘sociale wenselijkheid’: antwoord conform ‘acquiescence bias’: neiging tot positief / ja antwoord ‘halo-effect’: invloed eerdere vragen op latere antwoorden

  13. Sociaal wenselijk antwoordgedrag (Rubin en Rubin) Sociaal wenselijke antwoorden zijn geïdealiseerde antwoorden. Hoe onderscheid je het geïdealiseerde antwoord van het werkelijke antwoord? • Praat vroeg in de studie met een gevarieerde groep mensen • Neem in latere interviews die topics in je gids op die tegenstrijdig en potentieel interessant zijn om deze onderwerpen verder te onderzoeken

  14. Initiële vraag versus doorvraag • De initiële vraag is meestal van te voren gepland afhankelijk van het doel van het interview • Een doorvraag hangt af van het antwoord van de interviewer en moet daarom ter plekke geformuleerd worden De ongetrainde interviewer heeft de neiging om al vooruit te denken aan de volgende vraag in de guide, gehaast om verder te gaan. De getrainde interviewer luistert aandachtig naar elk antwoord om te evalueren of het antwoord adequaat is. Als het antwoord niet adequaat is, bedenkt de interviewer in een paar seconden wat daarvan de mogelijke oorzaak is en stelt dan een goede vraag om meer precieze en volledige informatie te krijgen.

  15. 6 Antwoord niet precies; niet volledig; niet duidelijk; niet valide afwijking van antwoord 1 2 3 4 5 • Cognitief proces • ‘losmaken’ van • cognities • organisatie • van informatie • formulering • potentieel • antwoord G - evaluatie potentieel antwoord op adequaatheid Evaluatie door G. potentieel antwoord op andere doelen G’s begrip van vraag Antwoordproces 7 Antwoord G. is adequaat

  16. luisterdoelen • begrijpen wat de geïnterviewde vertelt • evalueren van het antwoord in termen van de doelen van de vraag / het interview • beoordelen van de emotionele gesteldheid van de geïnterviewde

  17. Hoe luister je? • Ken je doel(en) van het interview en de vraag • Ken de geïnterviewde • Geef aandacht vanaf het allereerste begin • Beheers je drang tot zelfexpressie • Luister actief • Luister empathisch • Ben geduldig

  18. Actieve stilte: Actieve stilte • zorgt voor minimale topic control • voorkomt 3 interview fouten: • onderbreken van de geïnterviewde, • te veel topic control en • sturen van de doorvraag • vertraagd het tempo en creëert een bedachtzaam klimaat • geeft de interviewer tijd om goed na te denken over een eventuele verbale doorvraag die later gebruikt zou kunnen worden permissivesilence’ versus ‘embarrissingsilence!

  19. Aanmoediging(hummen en papagaaien) Voordelen: • het laat zien dat de interviewer geïnteresseerd is en luistert • het doet dit zonder de gedachtegang van geïnterviewde te onderbreken • het vermijd het geven van suggestieve doorvragen • het geeft interviewer tijd om na te denken of een meer gerichte doorvraag noodzakelijk is en meer tijd om deze vervolgens te formuleren

  20. Té weinig doorvragen De noodzaak van doorvragen niet herkennen omdat: • De interviewer het antwoord als adequaat accepteert terwijl het niet adequaat is • De interviewer een respons afdoet als compleet irrelevant en dus als waardeloos • De interviewer inadequate antwoorden kritiekloos geaccepteerd • De interviewer gewoonweg geen partij is voor de vaardig ontwijkende en afleidende manieren van de geïnterviewde

  21. Doorvraagtechnieken • hummen en papegaaien • belonen en straffen • follow-up • vergelijkingen • stiltes Detailvragen elaboratievragen verduidelijkvragen herhaling van de vraag

  22. luisteren: evalueren van antwoorden • duidelijkheid • antwoord is op een manier te interpreteren • relevantie • antwoord slaat op gestelde vraag • volledigheid • vraag wordt in gehele omvang beantwoord • validiteit • antwoord is werkelijkheidsgetrouw

  23. Criteria voor kwalitatieve informatie (Rubin en Rubin) • diepte, • detail, • helderheid • genuanceerdheid.

  24. Diepte diepte betekent: • een antwoord waar goed over nagedacht is • een antwoord dat gebaseerd is op behoorlijk bewijs • volledige consideratie van een onderwerp van verschillende gezichtpunten. diepte voegt toe: • lagen van betekenis, • verschillende kanten van het onderwerp • begrip Hoe: • follow-up vragen • kom er later op terug; vraag voor uitleg / opheldering (eventueel in een 2e gesprek) • stel vragen stellen die onderwerpen uiteenrafelen terwijl je teruggaat in de tijd (naar het verleden)

  25. diepte versus detail diepte en detail zijn verschillend diepte en detail vullen elkaar aan • detail voegt stevigheid, helderheid bewijs en voorbeelden toe • diepte voegt lagen van betekenis,verschillende kanten van het onderwerp en begrip toe

  26. Details • Vraag naar bijzonderheden, het specifieke • stel vragen die gedetailleerde informatie uitlokken • Zorg voor een rolinstructie die de geïnterviewde leert dat jij details wilt • Vraag naar hoe bepaalde specifieke taken uitgevoerd worden • Vraag door naar technische elementen die de geïnterviewde interessant vindt • Vraag naar voorbeelden en diep die vervolgens uit

  27. informatie moet levendigzijn Ze moet de range van gevoelens overbrengen van de geïnterviewde op diegenen die later het rapport lezen • niet dramatisch of extreem maar wel een sterk beeldende ervaring voor de lezers Hoe? • vraag naar eerstehands beschrijvingen zonder de geïnterviewde te onderbreken

  28. Nuance Als je zoekt naar een realistische beschrijving van een situatie of een (cultureel) patroon. Nuance = precisie in beschrijving Hoe: • follow-up vragen • luisteren Pas op voor dichotome vragen!!!!!

  29. Spiegelen • is het samenvatten van de subjectieve betekenis • is het volgen van de ander, inleven en begrip tonen • laat merken dat je begrijpt wat de ander expliciet over zichzelf zegt • toont begrip met als gevolg dat de geïnterviewde vertrouwen krijgt in de interviewer en verder gaat met het geven van diepgaande informatie.

  30. Spiegelen: voorwaarden • de interviewer moet echt zijn • de interviewer moet respect tonen, luisteren en observeren • de essentie terug geven • de aandrang overwinnen om eigen mening of advies te geven, of vragen te gaan stellen • bij de ongeoefende interviewer komen er allerlei vragen op die buiten het gedachtespoor van de geïnterviewde liggen • de interviewer moet er voor zorgen dat de G. concreet antwoord geeft op de vragen en alles wat ermee samenhangt.

  31. Informatie flow Metafoor van het kanaal flow of information

More Related