80 likes | 349 Vues
Tijd en opbouw: Verteltijd: D e tijd die nodig is om het verhaal te lezen; uitgedrukt in blz. Ve rtelde tijd: D e tijd die in het verhaal verstrijkt. Pa noramisch vertellen: (telling/samenvattend)
E N D
Tijd en opbouw: Verteltijd: De tijd die nodig is om het verhaal te lezen; uitgedrukt in blz. Vertelde tijd: De tijd die in het verhaal verstrijkt. Panoramisch vertellen: (telling/samenvattend) Afstandelijk en beschrijvend vertellen: alsof de verteller de gebeurtenissen van een afstandje bekijkt en erover vertelt. Scenisch vertellen: (showing) Gedetailleerd vertellen (verteltijd en vertelde tijd vallen nagenoeg samen)
Verteltempo Versnelling: Wanneer de verteltijd korter is dan de vertelde tijd. Vertraging: Wanneer de verteltijd langer is dan de vertelde tijd. Tijdverdichting: Een bepaalde hoeveelheid tijd wordt samengevat door bijvoorbeeld: twee dagen later, de volgende dag enz. Tijdsprong: Wanneer er tijd wordt overgeslagen (zonder dat dit benoemd wordt.)
Continuvertelling: Wanneer het verhaal zonder al te veel tijdsprongen of tijdverdichting wordt verteld. (aaneengesloten qua tijd) Fragmentarische vertelling: Wanneer het verhaal met veel tijdsprongen en tijdverdichting verteld wordt. (in stukjes (fragmenten))
Volgorde en tijd: Chronologische volgorde: Op tijdsvolgorde. Niet-chronologische volgorde: Willekeurige volgorde. Flashback: Gedetailleerde terugblik in het verhaal. kenmerken: - onderbreekt de verhaallijn; (verhaal wordt stopgezet) - gedetailleerd en uitgebreid; (de gebeurtenis uit het verleden wordt letterlijk herbeleefd.)
Terugverwijzing: Korte beschrijvende terugblik. Kenmerken: - vertellend en beschrijvend; (niet gedetailleerd, maar oppervlakkig) - de verhaallijn loopt gewoon door; (wordt niet onderbroken) Vooruitwijzing: Suggesties over wat er later (vooruit) in het verhaal gebeurt.
Tijdperspectief Vision avec: (belevend vertellen) De verteller vertelt in de tegenwoordige tijd. Hij vertelt met de gebeurtenissen mee. (Hij weet net zo veel als de lezer.) Vision par derriere: (achteraf vertellen) De verteller heeft de gebeurtenissen al meegemaakt en vertelt in de verleden tijd.
Verhaalopbouw: begin -> ontstaan probleem -> meer moeilijkheden -> dieptepunt -> langzame verbetering -> slot. Ab ovo: inleidend begin. In medias res: begin midden in de eerste gebeurtenis. Post rem: begin bij de laatste gebeurtenis. Motorisch moment: De gebeurtenis die het verhaal in gang zet. (denk aan: bij detectives: de moord.)
Gesloten einde: Alle open plekken zijn ingevuld en het verhaal heeft een duidelijk einde. Open einde: Niet alle open plekken zijn ingevuld: de lezer heeft nog veel vragen. Cliffhanger: Wanneer het verhaal stopt in een spannende gebeurtenis. Cyclische opbouw: Het verhaal eindigt op dezelfde manier als dat het begon.