1 / 16

Soorten bindingen

Soorten bindingen. Het verschil in electronegativiteit bepaalt wat voor soort binding er gevormd wordt tussen atomen. Covalent/atoombinding. polair. ion. Soorten bindingen.

roary-kirk
Télécharger la présentation

Soorten bindingen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Soorten bindingen Het verschil in electronegativiteit bepaalt wat voor soort binding er gevormd wordt tussen atomen Covalent/atoombinding polair ion mlavd@BCEC

  2. Soorten bindingen Door het verschil in electronegativiteit treedt er een ladingsscheiding op in de moleculen en kunnen er licht negatief (δ-) en positief (δ+) geladen stukken in het molecuul ontstaan terwijl de totale lading nul blijft !!! Door het verschil in lading ontstaat een dipoolmoment. Dipoolmoment = bindingsafstand x lading op δ+ deeltje mlavd@BCEC

  3. Soorten bindingen Dipoolmoment = bindingsafstand x lading op δ+ deeltje Door de verschillende dipoolmomenten van een molecuul op te tellen krijg je het netto dipoolmoment. Als het netto dipoolmoment > 0 Cm  molecuul = polair als het ~ 0 Cm  molecuul = apolair. mlavd@BCEC

  4. Soorten bindingen Wanneer heeft een molecuul een netto dipoolmoment > 0 Vb 1: O=C=O De EN van O > EN C in de C=O binding is een kracht op de binding en wordt de O δ- en de C δ+. Er zijn dus 2 dipoolmomenten bij de C=O bindingen precies even groot en tegengesteld  netto dipoolmoment = 0 Cm  apolair en lost moeilijk op in water mlavd@BCEC

  5. Soorten bindingen Wanneer heeft een molecuul een netto dipoolmoment > 0 De EN van O > EN van H O δ- en de H δ+. Vb 2: H2O  Deze ladingen geven 2 dipoolmomenten die precies even groot en niet tegengesteld zijn en elkaar dus niet opheffen  netto dipoolmoment > 0 Cm  polair mlavd@BCEC

  6. Soorten bindingen: H-brug Als een stof NH of OH groep heeft kan het een waterstofbrug maken en in principe in water oplossen Komen we op terug Als een stof een C=O, CN, C-F, N-H of O-H groep heeft kan het een waterstofbrug ontvangen en in principe in water oplossen mlavd@BCEC

  7. oplosbaarheid Als een molecuul een netto dipoolmoment > 0 dan noemen we de stof polair en is het een hydrofiele stof waterlievend Als een molecuul geen netto dipoolmoment = ca 0 dan noemen we de stof apolair en is het een hydrofobe stof watervrezend Simulatie oplosbaarheid http://nautilus.fis.uc.pt/molecularium/uk/interbonds/index.html mlavd@BCEC

  8. Oplosbaarheid van moleculen Waarom lost palmitinezuur moeilijk en 1-butanol redelijk makkelijke op in water ?  Door de samenstelling en vorm van 1-butanol zal dit een netto dipoolmoment hebben en dus graag oplossen in polair water palmitinezuur heeft een heel groot apolair deel en lost niet graag op in polair water polair mlavd@BCEC apolair

  9. Oplosbaarheid van moleculen Wat zal er met de oplosbaarheid van het molecuul gebeuren als we de staart langer of korter maken ? Als je de staart korter maakt (of meer polaire groepen in brengt) zal het molecuul toch een beetje meer kunnen oplossen water dan in ‘vet’ het wordt een detergent of emulgator mlavd@BCEC

  10. Soorten bindingen: H-brug Als een stof NH of OH groep heeft kan het een waterstofbrug maken en in principe in water oplossen Als er een niet te groot apolair/hydrofoob deel in het molecuul aanwezig is Als een stof een C=O, CN, C-F, N-H of O-H groep heeft kan het een waterstofbrug ontvangen en in principe in water oplossen mlavd@BCEC

  11. Hydratatie Negatief ion positief ion Als een ion in water zit zal het water zich met de positieve kant naar het negatieve ion draaien en met de negatieve kant naar het positieve ion draaien  ion-dipool interactie mlavd@BCEC

  12. chromatografie Om te bepalen wat de zuiverheid is van een stof ,of hoeveel er van welke componenten aanwezig is, kan je met chromatografie werken. Er zijn verschillende vormen van chromatografie: papier-, gas-, vloeistof-, dunne laag-, HPLC, etc. Het principe is telkens gelijk en maakt gebruik van het verschil in aanhechtingsvermogen en oplosbaarheid. Hoe hoger de oplosbaarheid hoe sneller de stof beweegt. Hoe hoger het aanhechtingsvermogen hoe langzamer de stof beweegt. mlavd@BCEC

  13. chromatografie Aan het eind van de scheiding wordt er dan gemeten hoeveel er van een stof aanwezig is. Dit kan of-line maar ook on-line gebeuren. Door de verblijftijd heel nauwkeurig te meten kan je exact weten welke stof aanwezig is (tegenwoordig gaat dat vrijwel automatisch via een data-base). Daarna kan je door het oppervlak van de pieken te bepalen berekenen hoeveel er van welke stof aanwezig is (tegenwoordig wordt uiteraard een data-base gekoppeld aan een rekenmodule en krijg je direct te zien welke stof in welke concentratie aanwezig is. mlavd@BCEC

  14. chromatografie Chromatografie = verdelingsevenwicht: Amobiel Astatisch evenwichtsvoorwaarde: K = [A]s/[A]m mlavd@BCEC

  15. chromatografie Animatie papierchromatografie  Retentiefactor (bij papier/dunne laag chromatografie):Rf = afstand startlijn tot zwaartepunt vlek afstand startlijn tot front Relatie tussen Retentiefactor en verdelingsevenwicht ? --- ---- Rf groot betekent dat de vlek ver/niet ver komt Rf groot dus de stof zit het meest in mobiele/stationaire fase Rf groot meest in mobiele fase  K = [A]s/[A]m = klein Animatie dunnelaag chromatografie mlavd@BCEC

  16. gaschromatografie Animatie chromatografie + invloedsfactoren mlavd@BCEC

More Related