1 / 35

Rekenen in groep 1 t/m 4

Rekenen in groep 1 t/m 4. De doorgaande lijn. Rekenen in groep 1 en 2. Ontwikkelingsmateriaal. We onderscheiden binnen het rekenonderwijs in de kleuterbouw drie domeinen: Getalbegrip Meten Meetkunde. Getalbegrip.

evelyn
Télécharger la présentation

Rekenen in groep 1 t/m 4

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Rekenen in groep 1 t/m 4 De doorgaande lijn

  2. Rekenen in groep 1 en 2

  3. Ontwikkelingsmateriaal

  4. We onderscheiden binnen het rekenonderwijs in de kleuterbouw drie domeinen: • Getalbegrip • Meten • Meetkunde

  5. Getalbegrip

  6. * Kleuters zijn nieuwsgierig en van nature geïnteresseerd in getallen * In groep 1 en 2 wordt de basis gelegd voor het leren van “echt”rekenen * Alledaagse en betekenisvolle situaties gebruiken of creëren * Handig en flexibel kunnen tellen van en omgaan met hoeveelheden in allerlei situaties

  7. leerlijn getalbegrip • Omgaan met de telrij: • ll. kunnen de telrij (akoestisch) opzeggen tot en met tenminste 20 • - ll. herkennen en gebruiken rangtelwoorden tot en met tenminste 10 • ll. weten wat met 0 bedoeld wordt • Omgaan met getallen: • ll. kunnen getalsymbolen herkennen van 0 t/m 10 • ll. kunnen de volgorde van de getalsymbolen in de getallenrij tot 10 herkennen en leggen * (niet schrijven) • ll. kunnen de hoeveelheden t/m tenminste 10 representeren met een getalsymbool en omgekeerd: bij een getalsymbool t/m tenminste 10 de hoeveelheid kunnen weergeven • ll. weten dat getallen verschillende functies en betekenissen hebben

  8. Omgaan met hoeveelheden: • ll. kunnen hoeveelheden tot tenminste 10 vergelijken en ordenen op: meer, minder, evenveel, meeste, minste • ll. kunnen hoeveelheidbegrippen passief gebruiken: meer, minder, evenveel, meeste, minste, veel, weinig, erbij, eraf, samen, niets • ll. kunnen kleine getalpatronen tot tenminste 6 herkennen, zonder tellen door gebruik te maken van patronen en structuren • - ll. kunnen eenvoudige optel- en aftrekproblemen oplossen onder tenminste 6 * • - ll. kunnen hoeveelheden t/m tenminste 6 presenteren met b.v. vingers, streepjes, • stippen.

  9. Meten

  10. leerlijn meten • In betekenisvolle situaties herkennen en begrijpen van begrippen rondom lengte, oppervlakte, inhoud, gewicht, tijd en geld. • Begrippen die daarbij worden aangeleerd en gebruikt zijn o.a.; • Dik-dun, breed- smal, zwaar- licht, leeg-vol, meer-minder-evenveel etc

  11. Meetkunde

  12. leerlijn van het domein meetkunde • - Herkennen van meetkundige begrippen als voor, achter, naast, in, op, onder, boven, ver en dichtbij. • - Het kunnen bouwen van bouwwerken aan de hand van een eenvoudige bouwtekening of foto. • Een eenvoudige plattegrond kunnen lezen. • Kennen en kunnen benoemen en sorteren van meetkundige figuren: cirkel, vierkant, driehoek, rechthoek. • Actief kennen van de kleuren • Eenvoudige handelingen kunnen navouwen • Eenvoudige patronen kunnen maken ( kralenrijgen, mozaïek, kralenplank en er regelmaat in kunnen ontdekken

  13. Rekenen in groep 3

  14. 7 + 3 = ?

  15. Automatiseren Automatiseren: Het snel kunnen uitrekenen, op een handige manier, van de rekensommen tot 10 (< 5 sec) Waarom? Automatisering is nodig voor een onbelemmerde voortgang van het rekenen. De som 5+3 8 - 5 (je weet dat de 8 uit 5 en 3 bestaat) 7 + 8 ( 7+3=10 en dan 10+5=15) 15 + 3 (je splitst de som 5+3 en 10 erbij) 80-30 (je denkt de 0 weg)

  16. Automatisering tot stand laten komenGetalbegrip

  17. Getalbegrip is onder te verdelen in Hoeveelheidbegrip Een kind hoort een hoeveelheid en kan hier een voorstelling van kan maken zonder te tellen. Fasen van tellen Bij het tellen gaat het niet alleen om het opzeggen van een telrij. In het leren tellen zijn enkele fases te onderscheiden: Fase 1: Akoestisch tellen Fase 2: A-synchroontellen Fase 3: Synchroon Fase 4: Resultatief tellen Symboolbewustzijn Dit is gericht op de cijfersymbolen, maar ook op de symbolen die aanduiden wat er met de cijfers gebeurt. Zo leren de kinderen rekenen met de symbolen: +,- en =.

  18. Getallen steeds beter begrijpen door… Modellen: Kralenketting (5 rode, 5 witte, 5 rode, 5 witte) Vingers Geld Eierdoos Kralenrekje Splitsen: 5+3 is hetzelfde als 3+5 Twee delen samenvoegen tot een geheel (optellen) Van een geheel een deel afhalen (aftrekken) Strategieën

  19. Strategieën Vriendjes van 10 Dubbelsommen Bijna-dubbelsommen Een-erbijsommen Twee-erbijsommen Restsommen

  20. Getallen en relaties Oriëntatie op de getallen • Verder en terugtellen t/m 40, oriëntatie t/m 100 • Verder en terugtellen met sprongen van 1,2, 5 en 10 • Cijfers schrijven • Opbouw van de getallen (tiental en lossen) • Grote hoeveelheden tellen • Getalbeelden t/m 10 (handen, dobbelsteenstructuur) • Getalbeelden op het rekenrek inoefenen

  21. Optellen en aftrekken Optellen, aftrekken en splitsen -       alle sommen t/m 10 -       alle sommen van 11 t/m 20 zonder sprong voor het tiental -       aanvullen tot 10 (7+…=) en tot 20 (17+…=) -       aftrekken vanaf het tiental (10-5=). -       Alle splitsingen t/m 10 -       Sommen uit eenvoudige contexten kunnen halen en uitrekenen Hoofdrekenen Sommen tot en met 10 geautomatiseerd (<5 sec.)

  22. Opgave uit het werkboek

  23. Meten/Meetkunde Geld: -       Alle munten - De biljetten 5 en 10 euro -       Gepast betalen Tijd: -      heel en half uur aflezen en zetten. Grote en kleine wijzer. -      Vandaag, gisteren, eergisteren, morgen, overmorgen -      Maandkalender Meten - Begrippen groot/klein, hoog/laag enzovoort -       Meten via vergelijken en ordenen • meten met natuurlijke maten • meten via gebruik van een meetinstrument Meetkunde • Begrippen voor/achter, links/rechts, beneden/boven • Standpunt bepalen • Blokkenbouwsels • Lezen en interpreteren plattegrond

  24. Opgave uit het werkboek

  25. Rekenen in groep 4 • Methode: • IGDI-model:InteractieveGediffentieerdeDirecteInstructiemodel

  26. Leerstofoverzicht groep 4 1. Oriëntatie op de getallen t/m 100 2. Optellen/aftrekken t/m 100 3. Tafels van vermenigvuldiging 4. Geld 5. Tijd 6. Meten

  27. Oriëntatie op de getallen t/m 100 Telrij tot en met 100 • 0pzeggen • in sprongen van10, 5, 1 voor- en achteruit • Schattend plaatsen van getallen

  28. Optellen en aftrekken t/m 100 Optellen en aftrekken tot en met 100 • over het 10-tal: 27 + 14 = 35 – 18 = • met 10-tallen: 57 + 20 = 94 – 30 =

  29. Tafels van vermenigvuldiging • Introductie van de tafels van 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 10 • Strategieën: • 1 x 5 10 x 5 weetjes • 2 x 5 dubbele • 3 x 5 via (2x5) + 5; één maal meer • 5 x 5 halveren van 10 x 5, de helft van 100

  30. Geld • Alle munten en biljetten van 5, 10, 20, 50 en • Gepast betalen en teruggeven

  31. Tijd • Hele en halve uren analoog en digitaal • Maand en jaarkalender • Introductie van het kwartier (analoog)

  32. Meten / meetkunde • Introductie vande meter, centimeter, kilogram • Verkenning van het begrip oppervlakte • Blokkenbouwsels en plattegronden

  33. Vragen?

  34. Spelletjes voor thuis Wie heeft het meest? Splitsmemorie Haasje over

More Related