1 / 42

Hoofdstuk 1

Hoofdstuk 1. Vandaag. PTA 2013-2014 Planning Werkwijze Regels Hoofdstuk 1. Regels. Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming. Spullen – rekenmachine, boek - meenemen Niet eten in de klas. Drinken mag wel. Met tweetallen naast elkaar gaan zitten.

jacie
Télécharger la présentation

Hoofdstuk 1

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Hoofdstuk 1

  2. Vandaag • PTA 2013-2014 • Planning • Werkwijze • Regels • Hoofdstuk 1

  3. Regels • Alleen mobiele telefoons gebruiken met mijn toestemming. • Spullen – rekenmachine, boek - meenemen • Niet eten in de klas. Drinken mag wel. • Met tweetallen naast elkaar gaan zitten. • Als je iets wilt vragen of zeggen, steek eerst je vinger op.

  4. Kiezen • Elke consument heeft behoeften: primaire behoeften (eten, drinken, kleding, wonen) en secundaire behoeften (luxe behoeften). De grens tussen beiden is niet altijd duidelijk. • Om in je behoeften te kunnen voorzien heb je middelen (geld en tijd) nodig. Maar we hebben meestal niet voldoende geld en tijd. • Daarom moet je prioriteiten stellen; kiezen wat voor jou het belangrijkste is.

  5. Kiezen • We maken een onderscheid tussen schaarse en vrije goederen. • Schaarse goederen: goederen waarvoor inspanningen moeten worden gedaan of waarvoor kosten gemaakt moeten worden om ze te maken. Deze goederen zijn meestal niet gratis. • Vrije goederen: goederen waarvoor geen inspanningen moeten worden gedaan of kosten moeten worden gemaakt om ze te maken (b.v. zeewater, zonlicht, lucht). Deze goederen zijn meestal wel gratis.

  6. Kiezen • Vrije goederen of schaarse goederen: • Bronwater in een flesje • Bronwater uit een bron in de vrije natuur • Gratis schoolboeken • Zonlicht • Een fiets

  7. Marketing • Alles wat een bedrijf doet om meer te verkopen

  8. Doelgroep • Marketing richt zich op een doelgroep. • Doelgroep is een groep consumenten waarop de verkoper zich richt

  9. Cola en de vier p’s van marketing • Om product te verkopen, moet marketing keuzes maken over de vier p’s: • Prijs • Plaats • Product • Promotie

  10. Vier p’s • Prijs: • Welke prijs vraag ik voor mijn product? • Welke prijs vragen de concurrenten? • Kortingen • Product: • Hoe ziet mijn product eruit, • Wat kan ik ermee doen • Hoe ziet de verpakking eruit, • Is het een merk?

  11. Vier P’s • Plaats: • War verkoop ik mijn product (winkel, internet), • Waar staat mijn winkel: in de binnenstad of bij de Arena • Waar staan de producten in de winkel (bij de kassa, onderaan in het schap) • Promotie • Reclame • Acties (voetbalplaatjes, minispeelgoed AH)

  12. Reclame • Commerciële reclame • Ideële reclame: voor een goed doel (sire) • Sluikreclame: reclame in een televisieserie (b.v. Lays in GTST) • Reclame kan soms misleidend zijn. Klachten kun je dan indienen bij de reclamecodecommissie.

  13. Consumenten organisatie • Komen op voor belangen van consumenten • Voorbeelden: Consumentenbond, vereniging eigen huis Rover, Food watch en ANWB • Taken: • voorlichting aan consumenten over de rechten van de consument • Informatie geven over onderzochte producten • Juridisch advies bij problemen

  14. Sta je samen sterker? • Consumer power: macht van de consument. • Consumenten kunnen veel invloed uitoefenen op productie en verkoop van producten. Daarvoor moeten consumenten dan wel samenwerken.

  15. Sta jij in je recht • Consumentenrecht: wetten en regels om consumenten te beschermen bij de aankoop van een product. • Consumentenrecht geldt niet als je iets koopt van een particulier. • Wetten om consumenten te beschermen • Warenwet: juiste productinformatie op verpakking (dus geen paardenvlees in producten als dat niet op de verpakking staat). Autoriteit Consument en Markt houdt toezicht op Warenwet. • Wet productaansprakelijkheid: stelt producent aansprakelijk wanneer een gebrekkig product schade veroorzaakt . Bijvoorbeeld het frame van mijn nieuwe fiets breekt en ik breek daardoor een been.

  16. Sta jij in je recht • Wetten om consumenten te beschermen. • Colportagewet. Deze wet geeft regels bij colporteren (de verkoop aan huis). Voorkomt dat de consument iets koopt waarover hij niet goed heeft nagedacht. Wet stelt dat een verkoper zich moet legitimeren en moet zeggen namens wie hij iets verkoopt. Ook moet er een contract worden gesloten. Verkopen kunnen binnen acht dagen ongedaan gemaakt worden. • Wet koop op afstand. Beschermt de consument bij aankopen via internet en telefoon. Wet geeft o.a. een bedenktijd van zeven dagen

  17. Keurmerken • Keurmerk geeft aan of product aan bepaalde eisen voldoet. • Helpt consument bij maken van een keuze • Kennen jullie een keurmerk? • Op veel apparaten zit een energielabel. Als consument kun je dan zien of het apparaat energiezuinig is.

  18. Keurmerken • Eko keurmerk

  19. Keurmerken

  20. Keurmerken

  21. Keurmerken

  22. Keurmerken

  23. Keurmerken

  24. Opdrachten • H9 t/m H15 (p.31) • Examenopdracht (thuis afronden en volgende keer meenemen)

  25. Opdracht 4 • 1.

  26. 1.4 • Goede bediening, lekkere friet, parkeren • Nederlanders: 1.700.000.000/16.000.000 = 106,2 en Belgen: 1.200.000.000/11.500.000 = 104,34. Nederland eet dus meer porties dan Belgen. • Patat: € 0,20 x 3 = € 0,60 en broodje hamburger: € 0,25 x 2 = € 0,50 = € 1,10

  27. 1.3 Kun je genoeg kopen • Inflatie: de prijzen stijgen • Deflatie: de prijzen dalen • Filmpje: inflatie: cbs in de klas • Centraal Bureau voor de Statistiek meet de inflatie in Nederland • Het CBS berekent elke maand het consumentenprijsindexcijfer (cpi). Dit geeft aan hoe sterk de prijzen stijgen

  28. 1.3 Kun je genoeg kopen • Centraal Bureau voor de Statistiek meet de inflatie in Nederland • Het CBS berekent elke maand het consumentenprijsindexcijfer (cpi). Dit geeft aan hoe sterk de prijzen stijgen • Indexcijfer: cijfer dat laat zien hoeveel is veranderd ten opzichte van een basisjaar. Het basisjaar stel je op 100 • Als de prijzen ten opzichte van het basisjaar zijn gestegen met 5%, dan is het indexcijfer 105.

  29. 1.3 • Koopkracht: de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen • Koopkracht: hangt af van je inkomen en van de inflatie • Nominaal inkomen: inkomen dat je in euro’s verdient • Reëel inkomen: de koopkracht van je inkomen • Als je nominaal inkomen met 3% stijgt en de prijzen stijgen met 4% (inflatie is 4%), dan daalt je reëel inkomen • Als de prijzen stijgen, vragen vakbonden prijscompensatie, dwz vakbonden willen dan hogere lonen om de koopkracht op peil te houden.

  30. 1.3. oorzaak van inflatie • Loonkosten van bedrijven nemen toe. Bedrijven rekenen deze door in de prijzen. • Grondstoffen – olie, katoen – worden duurder • De overheid veroorzaakt inflatie (b.v. btw gaat omhoog naar 21%) • Het gaat goed met de economie en er is heel veel vraag naar sommige producten

  31. 1.3 • Opdracht H16 t/m H18 • Computerlokaal: ga naar cbs.nl en dan naar prijzen en dan naar grootste prijsveranderingen • Schrijf op welke producten het afgelopen jaar het meeste in prijs zijn gestegen • Verklaar waarom deze producten zo sterk in prijs zijn gestegen. Gebruik daarbij de sheet over de oorzaken van inflatie

  32. 1.4 spaar jij het milieu • Met onze consumptie belasten we het milieu. We consumeren steeds meer omdat • We rijker worden • Er meer mensen bij komen • We steeds iets nieuws willen.

  33. 1.4 • Milieuschade kan ontstaan door: • Vervuiling van lucht, water en bodem • Verbruik van energiebronnen • Verbruik van afvalstoffen • Ontstaan van afval

  34. Rekenen • Joop verdient in juli € 450 en in augustus € 415. Met hoeveel procent is zijn inkomen gedaald? • In september verdient hij € 900. Met hoeveel procent is zijn inkomen gestegen ten opzichte van juli? • Joop geeft in juli 20% van zijn inkomen uit aan sigaretten. Welk bedrag is dat? • Joop geeft elke maand € 250 uit aan huur. Hoeveel procent is dat van zijn inkomen in juli? • In oktober wil Joop € 1000 gaan verdienen. Hoeveel procent is dat meer dan zijn inkomen in september?

  35. Computerlokaal • Ga naar consuwijzer.nl en beantwoord de volgende vragen • Wat is de consuwijzer? • Wat is de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en wat doet de ACM? • Zoek op aan welke eisen een webshop moet voldoen. Noem er minstens vier en licht deze toe? • Welke wet is van toepassing bij het kopen op internet? • Zoek de keurmerken op die in pincode staan op pagina 83 en beschrijf waar deze keurmerken voor staan. • Zoek nog twee andere keurmerken op en beschrijf waar deze voor staan.

  36. Begrippen • Sociale beinvloeding en commerciële beinvloeding • Doelgroep • Marketing • Vier p’s van marketing (prijs, plaats, promotie en product) • Reclame (ideële reclame, commerciële reclame, sluikreclame) • Consumentenorganisaties en hun taken • Vergelijkend warenonderzoek • Warenwet en productinformatie • Wet productaansprakelijkheid

  37. Begrippen • Colportagewet • Wet koop op afstand • Consumentenrecht en recht op deugdelijk product • Consumer power • Keurmerk • Energielabel

  38. Rekenen 1. In een vergelijkend warenonderzoek worden drie flessen cola vergeleken. Ook de prijs per liter wordt vergeleken. Bereken de prijs per liter: • Pepsi: € 2,70 voor een fles van 2 liter • Coca Cola: € 2,10 voor een fles van 1,5 liter • Huismerk Aldi: € 0,75 voor een fles van 1,5 liter 2. Hoeveel procent is een liter coca cola duurder dan een liter huismerk Aldi 3. Hoeveel procent is een liter Pepsi duurder dan een liter huismerk Aldi

  39. Rekenen 1. Pepsi per liter: € 2,70/2 = € 1,35 • Coca cola per liter: € 2,10/1,5 = € 1,40 • Huismerk aldi: € 0,75/1,5 = € 0,5 • (1,40 – 0,50)/0,5 x 100% = 180% • (1,35 – 0,50)/0,5 x 100% = 170%

  40. Aardappelen • Albert Heijn: € 4,50 voor 5 kilo • Jumbo: € 3,75 voor 3 kilo • Dirk: € 3,80 voor 2,5 kilo • Spar: € 0,50 voor 0,5 kilo • Bereken de kiloprijs • Hoeveel procent is de duurste aardappel duurder dan de goedkoopste?

  41. Aardappelen • Albert Heijn: € 4,50 voor 5 kilo: 1 kilo voor € 0,90 • Jumbo: € 3,75 voor 3 kilo: 1 kilo voor € 1,25 • Dirk: € 3,80 voor 2,5 kilo: 1 kilo voor € 1,52 (€ 3,80/2,5) • Spar: € 0,50 voor 0,5 kilo: 1 kilo voor € 1 • (1,52 – 0,9)/0,9 x 100% = 68,8%

  42. Opgave • H. 17 t/m H. 21 • E3 en E 4

More Related