1 / 85

Instructeur B Voetbal (Getuigschrift B) Motorisch Leren

Instructeur B Voetbal (Getuigschrift B) Motorisch Leren. Motorisch Leren. Inleidende begrippen Hoe komt een beweging tot stand? Het leren van een vaardigheid. 1. Inleidende begrippen. Algemene inleiding Wat is vaardig bewegen? Wat is motorische leren? Wat is coördinatie?

lorin
Télécharger la présentation

Instructeur B Voetbal (Getuigschrift B) Motorisch Leren

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Instructeur B Voetbal (Getuigschrift B)Motorisch Leren

  2. Motorisch Leren • Inleidende begrippen • Hoe komt een beweging tot stand? • Het leren van een vaardigheid

  3. 1. Inleidende begrippen • Algemene inleiding • Wat is vaardig bewegen? • Wat is motorische leren? • Wat is coördinatie? • Classificaties van bewegingen • Retentie en transfer • Aandacht op training

  4. optimale coördinatie kracht uithouding snelheid lenigheid corrigeren aanleren fouten zijn zeer moeilijk te corrigeren: frustratie van trainer en atleet algemene richtlijnen individualiseren sterk afhankelijk van motorisch leervermogen (genetisch bepaald) 1.1 Algemene inleiding techniek

  5. 1.1 Algemene inleiding aandeel van de techniek (verschillend van sporttak tot sporttak) dit geldt ook voor KLUSC functies van de techniek (verschillend van sporttak tot sporttak) verhogen van het bewegingsrendement vb.: loopcoördinatie - looptechniek verbeteren ondersteunen van het mechanisch doel van de bewegingondersteuning van de oplossing van een spelprobleem vb.: speler positie 2 onder druk en als oplossing een flankwissel dmv. technisch zuivere cross bal preventie van blessures vb.: foute traptechniek leidt tot letsel adductoren techniek als einddoel van de trainingvb.: individuele techniektraining op balaanname functie van de techniek (afhankelijk van het vaardigheidsniveau) beginner: beleving/plezier belangrijker dan technische vaardigheid gevorderd: techniek wordt belangrijker om plezier te behouden zeer gevorderd:techniek wordt essentieel

  6. 1.2 Wat is vaardig bewegen? • Vaardigheid • = doel van motorisch leerproces • = gerelateerd aan fysieke basiseigenschappen • = mogelijkheid tot uitvoeren van een doelgerichte handeling,die leidt tot een eindresultaat met een hoge consistentie,grote flexibiliteit, minimale energiekost, en optimale timing • Illustratie: voorwaartse dribbel • doelgerichte handeling: duidelijke intentie om dribbel op juiste moment in te zetten (GEEN toeval!) • hoge consistentie: 10x na elkaar technisch juiste dribbel • - grote flexibiliteit (aanpassingsvermogen): verdediger voorwaarts druk zetten of wijken?  keuze aanvaller: dribbel eerder of later inzetten • - minimale energiekost: belang van automatisatie!- optimale timing: dribbel op juiste moment inzetten

  7. 1.2 Wat is vaardig bewegen? reactievermogen koppelingsvermogen oriëntatievermogen differentiatievermogen evenwichtsvermogen wendbaarheid ritmegevoel COORDINATIE kracht snelheid lenigheid uithouding techniektraining motorisch leren VAARDIG BEWEGEN

  8. 1.3 Wat is motorisch leren? Motorisch leren = geheel van inwendige processen waarbij door oefening en ervaring een relatief permanente en stabiele verandering in gedragsmogelijkheden optreedt Inwendige processen • minder meetbaar dan spierkracht of uithouding • vooral veranderingen op neuraal niveau • pas veel later uit dit zich in een gewijzigd bewegingspatroon en betere prestaties • vb.: wijziging looptechniek: gekruiste coördinatie armen-benen => invloed op prestatie

  9. Oefening en ervaring Relatief permanent en stabiel 1.3 Wat is motorisch leren? Motorisch leren = geheel van inwendige processen waarbij door oefening en ervaring een relatief permanente en stabiele verandering in gedragsmogelijkheden optreedt wel: gestructureerd en doelgericht leerproces (herhalingen, foutenverbetering, aanwezigheid van trainer, …) (= oefening) alle belevenissen en trainingservaringen (= ervaring) niet: normale ontwikkeling (groei lichaam) louter conditionele vooruitgang (meer kracht of meer lenigheid) alleen als de veranderingen lange tijd aanwezig blijven vb.: in jaarplan onderbouw: dribbel aangeleerd krijgen begin seizoen, en deze dribbel ook in wedstrijden terugzien verder in seizoen) opgelet dat er geen fouten worden aangeleerd vb.: dribbel aanleren onderbouw: belang van technisch juiste demonstratie!

  10. 1.4 Wat is coördinatie? Coördinatie = vermogen om de bewegingsmogelijkheden van de verschillende lichaamsdelen op een efficiënte manier te controleren = basiseigenschap die samen met K, S, L, U, E in min of meerdere mate noodzakelijk is voor elke specifieke vaardigheid = vermogen van het zenuwstelsel om motorische prikkels met een aangepaste intensiteit en timing aan de juiste spiergroepen door te geven zodat daaruit een correcte ruimtelijke, getimede, doelmatige en economische bewegingsuitvoering volgt vb.: trappen in 1 tijd op halfhoge voorzet van op de flank

  11. 1.4 Wat is coördinatie? Coördinatie = verschillende vormen coördinatie: loopcoördinatie, oog-voet coördinatie, oog-hand coördinatie, oog-hand-voet coördinatie,… Voorbeeld oog-voet coördinatie: jongleren 1. Significant leereffect door oefenen 2. Positieve transfer naar balcontrole (voorkeur- en niet voorkeurvoet) (Bron: M. Williams) (Bron: M. Williams)

  12. intensiteit van prikkel kracht kracht tijd 1.4 Wat is coördinatie? = is niet voor elke sport even belangrijk

  13. 1.4 Wat is coördinatie? Reactievermogen • zo snel mogelijk reageren op: • een gesloten signaal: • auditief: ‘GO’, klap in handen, fluitsignaal,… wanneer starten? • visueel: kleuren potjes, hand opsteken,… welke richting? • tactiel: tik op rug/schouder door trainer,… • open signaal (spelsituatie): • vb.1: dieptepass positie bal? • vb.2: tegenaanval na balverovering positie medespeler? • vb.3: hoekschop voor/tegen positie tegenstrever?

  14. 1.4 Wat is coördinatie? Koppelingsvermogen • vermogen om deelbewegingen en enkelvoudige bewegingen optimaal af te wisselen, in elkaar te laten vloeien, of tegelijk uit te voeren • deelbeweging: 1 of enkele lichaamssegmenten • vb.: beweging onderbeen (bij trapbeweging) • enkelvoudige beweging: met hele lichaam en bestaat uit meerdere deelbewegingen • vb.: been- romp- en armbewegingen (bij trapbeweging) • handeling: opeenvolging van verschillende enkelvoudige bewegingen • vb.: Cruijff-beweging (trap-schijnbeweging en met zelfde voet bal achter steunbeen kappen) Oriëntatievermogen positie van lichaam en ledematen in ruimte, tijd, t.o.v. tegenstrevers of object vb.: aanvaller die buitenspelval omzeilt

  15. 1.4 Wat is coördinatie? Differentiatievermogen deelbewegingen kunnen aanpassen binnen een totale vaardigheid (vaak subtiele aanpassingen) vb.1: drijven bal met tegenstrever die zijwaarts druk zet (schouder tegen schouder) vb.2: uittrap doelman bij veel tegenwind: gestrekt ipv. boogbal Evenwichtsvermogen • statisch evenwicht: behoud en herstel van evenwicht • vb.: stabilisatie oefeningen (‘the bench’, ‘chest passing in single-leg stance’,…) • dynamisch evenwicht: tijdens een beweging • vb.: duel om de bal • hangt af van informatie uit evenwichtsapparaat in binnenoor, visuele info en proprioceptie

  16. 1.4 Wat is coördinatie? Aanpassingsvermogen bewegingsuitvoering snel en accuraat kunnen corrigerenvb.1: doelman corrigeren op bal die afwijkt om medespeler vb.2: verdediger corrigeren op schijnbeweging aanvaller Ritmegevoel ontdekken van ritme in begeleidende muziek, ritme houden (aanloop, trapfrequentie) vb.1: ritmische opwarming (begeleiden met klappen handen, dijen,…) vb.2: aanloop vrije trap (ritme laatste passen: versnellen, kortere/langere paslengte, …)

  17. 1.5 Classificaties van vaardigheden motorische component cognitieve component gesloten vaardigheid open vaardigheid discrete vaardigheid continue vaardigheid seriële vaardigheid grootmotoriek kleinmotoriek

  18. bewegingsuitvoering basiseigenschappen technische vaardigheid mogelijkheid om bewegingen aan te leren tactisch aspect spelinzicht beslissingsboom snelheid van beslissen 1.5 Classificaties van vaardigheden motorische component cognitieve component motorische component cognitieve component

  19. 1.5 Classificaties van vaardigheden gesloten vaardigheid open vaardigheid • omgeving is stabiel: uitvoerder kan op voorhand perfect plannen wat hij/zij kan doen • situatieveranderingen kunnen in principe niet • aandacht vooral naar bewegingsuitvoering • vbn.: gymnastiek, boogschieten, zwemmen, … gesloten vaardigheid Gevolgen voor training: via stabiele omgevingen (vb.: altijd zelfde afstand) CONTINUÜM met mengvormen Gevolgen voor training: via onstabiele omgevingen (vb.: variëren naar druk in VW dribbel) • omgeving is onstabiel en onvoorspelbaar • situatieveranderingen kunnen tijdens bewegings- uitvoering • aandacht naar bewegingsuitvoering en mogelijke bijsturingen • vbn.: voetbal, boksen, autorijden, tikspelen, … open vaardigheid

  20. 1.5 Classificaties van vaardigheden Ter illustratie: gesloten vaardigheid vb.: aanleren zonder druk van VW dribbel CONTINUÜM met mengvormen: vb.: aanleren VW dribbel VW dribbel stilliggende bal VW dribbel zonder druk (‘droog’) VW dribbel passieve druk VW dribbel actieve druk VW dribbel in wedstrijd vb.: VW dribbel met druk (in wedstrijd)  links of rechts passeren?  verdediger wijken of niet? open vaardigheid

  21. 1.5 Classificaties van vaardigheden discrete vaardigheid continue vaardigheid seriële vaardigheid discrete vaardigheid • duidelijk begin- en eindpunt • korte duur • dikwijls bouwstenen van ruimere sport- en spelactiviteiten • vbn.: trappen bal, aanname, save doelman continue vaardigheid • geen duidelijk begin- en eindpunt • lange soms onbeperkte duur • dikwijls cyclisch-repetitief • vbn.: lopen, continu aanspeelbaar maken seriële vaardigheid • aantal discrete vaardigheden achter elkaar • vb.: bal veroveren – actie maken - inspelen

  22. weinig spiergroepen dikwijls veel detail in bewegingsuitvoering vb.: amortisatie van hoge bal veel spiergroepen minder detail in bewegingsuitvoering vb.: omhaal (‘bicycle kick’) 1.5 Classificaties van vaardigheden grootmotoriek kleinmotoriek kleinmotoriek grootmotoriek

  23. 1.6 Retentie en transfer Meten hoeveel de atleet geleerd heeft (is de verbetering stabiel ?) Retentie = in hoeverre wordt het geleerde behouden of vergeten = hoe stabiel is de gedragsverandering Transfer = mate waarin het beheersen van een vaardigheid ook een invloed heeft op het beheersen van een andere gelijkaardige vaardigheid Leereffect versus oefeneffect

  24. 1.6 Retentie en transfer Wat liep mis in vorig voorbeeld: • slechts een momentopname, geen retentietest • momentopname: het is vrij logisch dat vlak na training de prestatie verbetert (tijdelijke vooruitgang (15%), stabiele vooruitgang (17%)) • retentietest: gebeurt na een ruim tijdsinterval en houdt rekening met: tijdstip, activiteiten voor de training, psyche van de sporter en vermoeidheid • testsituatie is geen wedstrijdsituatie • transfer: slechts gedeeltelijke transfer van training naar wedstrijd • heel wat factoren spelen mee in de wedstrijdsituatie: lawaai, mentale druk, vermoeidheid, …

  25. 1.6 Retentie en transfer • Transfer treedt op: • van training naar wedstrijd (slechts gedeeltelijk) • tussen niet volledig identieke vaardigheden • loopdrills voor atleten • droogtraining voor zwemmers • jongleren of soccerpall op voetbaltraining • bij fysieke gelijkenissen tussen 2 vaardigheden • bij betrokkenheid van dezelfde spieren bij 2 vaardigheden • bij gelijkaardige motorische programma’s in de hersenen • vooral in de eerste fase van het leerproces (maar ook later) • tussen gelijkaardige tactische situaties: • begrijpen en “lezen” van schijnbewegingen • opbouwen van een reeks bewegingen

  26. 1.7 Aandacht op training • Techniektraining • = verwerken van informatie van buiten en binnen het lichaam • = nemen van beslissingen over de herhaling van de beweging • aandacht is een cruciale en beperkende factor in de techniektraining • aandacht is een beperkte capaciteit: • - 2 soorten info kunnen zeer moeilijk tegelijk verwerkt worden • - 2 techniekcorrecties tegelijk geven eveneens conflicten • vb.: verspringen • Mogelijke gevolgen: • - slechts 1 aspect wordt correct uitgevoerd, ander aspect niet • - atleet probeert de aandacht te verdelen wat dikwijls resulteert in een totaal mislukte uitvoering

  27. 1.7 Aandacht op training • aandachtscapaciteit is sterk persoons-, taak- en tijdgebonden • aandachtsproblemen hangen sterk af van de moeilijkheid van de gevraagde correcties • tijdens leerproces is steeds minder aandacht nodig voor correcties (automatisatie) • Consequenties voor de trainer: • geef slechts 1 aandachtspunt mee aan de atleet • goed bewegingsinzicht is belangrijk • details moeten onderscheiden worden van belangrijke aandachtspunten • relatie tussen verschillende fouten (foutenboom) moet gekend zijn

  28. 2. Hoe komt een beweging tot stand ? • De juiste informatie • Van informatie naar beweging • Aandacht • Programmeren van handelingen • Bijsturen van handelingen • Samenvattend schema

  29. exteroceptieve informatie proprioceptieve of kinesthetische informatie exproprioceptieve informatie 2.1 De juiste informatie sensorische informatie niet – sensorische informatie interactie tussen soorten informatie een succesvolle uitvoering is alleen mogelijk als vooraf de relevante informatie wordt gedetecteerd en gebruikt

  30. 2.1 De juiste informatie sensorische informatie exteroceptieve informatie • = informatie van buiten het lichaam (zicht, geluid, geur) over de omgeving • zicht: • info over hindernissen in de omgeving zodat we kunnen anticiperen • info over bewegingen van voorwerpen in de omgeving (bv. balbaan) • optische receptor: centrale visuele veld (15° l en r) en perifeer zicht • gehoor: • tijdelijk (trappen tegen bal) of lange duur (looppassen tijdens lopen) • akoestische receptor

  31. 2.1 De juiste informatie sensorische informatie proprioceptieve of kinesthetische informatie • = informatie vanuit het lichaam (vestibulair apparaat, Golgi, spierspoeltjes, gewrichtsreceptoren, huidreceptoren) • = informatie over de positie, snelheid, versnelling van het lichaam of lichaamsdelen • vestibulair: binnenoor (info over beweging en oriëntatie van hoofd); statisch – dynamische receptor • spierspoeltjes: spierbuik (info over lengteveranderingen van spier); bescherming van spieren tegen plotse rek • Golgi: tussen pees en spierbuik (info over lengteveranderingen van spier); bescherming van spieren tegen plotse rek • gewrichtreceptor:gewrichtskapsel (info over hoek waarin een gewricht zich bevindt) • huidreceptoren: huid (info over pijn, hitte, koude, vorm van een voorwerp); druksensoren in voet spelen zelfs een rol in evenwichtscontrole

  32. 2.1 De juiste informatie • Gevolg naar training en wedstrijden:= proprioceptie OF neuromusculaire controle • = oa. informatie over de stand, beweging en tonus van de ledematen, gewrichten en pezen • = het gevoel van ‘zwaarte’ in sommige lichaamsdelen, en vermoeidheid of alertheid van de spieren •  een belangrijke rol in de opbouw van het lichaamsbesef, en maakt terugkoppeling (intrinsieke feedback) mogelijk • vb.: voorbestemde atleet -> onvoldoende proprioceptie -> verhoogd risico ACL & enkel blessures •  gevolg naar blessurepreventie: aandacht voor proprioceptie! • vb.: ‘F-marc’ oefeningen (‘the sideways bench’, ‘eight figure single-leg stance’,…)

  33. 2.1 De juiste informatie sensorische informatie exproprioceptieve informatie = informatie van buiten het lichaam over oriëntatie of beweging van het lichaam

  34. 2.1 De juiste informatie niet-sensorische informatie • = informatie vanuit het geheugen voor het plannen en uitvoeren van een beweging • Functie • motorisch programma starten • wat doen in tactische situatie ? • hoe moet een goede bewegingsuitvoering aanvoelen ?

  35. aanvoelen van een beweging (vanuit geheugen) (niet-sensorische info) continue vergelijking sensorische info (zicht, gehoor, gevoel) 2.1 De juiste informatie interactie tussen soorten informatie • exteroceptieve info en proprioceptieve info over een beweging leiden normaal tot hetzelfde resultaat • visuele informatie domineert over andere informatiebronnen (zeer gedetailleerde info) • vb.1: trein die vertrekt (jouw trein of andere trein - conflict tussen zicht en vestibulaire receptor) • vb.2: ‘flash-lag effect’ bij offside beoordeling door assistent scheidsrechter = optische illusie die er voor zorgt dat men een bewegend object (aanvaller die de bal ontvangt) verder waarneemt dan het object zich werkelijk bevindt op een bepaald moment in de tijd (moment van de pass)

  36. 2.1 De juiste informatie interactie tussen soorten informatie

  37. 3 fasen 2.2 Van informatie naar beweging Hoger vermelde informatiebronnen maken geen onderscheid tussen: relevante informatie en overbodige, onduidelijke, verkeerde informatie verwerkingsproces

  38. 2.2 Van informatie naar beweging • Illustratie van de verschillende stimuli (of prikkels): • zicht: medespelers/tegenstrever/bal • belang van perifeer zicht! (goede positionering nodig) • tast: tegenstrever in de rug voelen; luchtduel; … • gehoor: coaching van medespeler dat er tegenstander in rug komt; • medespeler die bal vraagt; • trainer geeft instructies langs de zijlijn;… • geheugen: weten van tegenstander of die links of rechtsvoetig is; • sterke-zwakke punten tegenstander; • op basis van scoutingsrapport of op basis van eigen ervaring;… • proprioceptie: (zie hoger)

  39. 2.2 Van informatie naar beweging stimulus identificatie fase respons selectie fase respons programmering fase

  40. 2.2 Van informatie naar beweging stimulus identificatie fase PRIKKELHERKENNING is er een stimulus? STIMULUSDETECTIE waaruit bestaat die stimulus ? PATROONHERKENNING • prikkel naar de hersenen • prikkel wordt vergeleken met het geheugen • detectie van stimuluskenmerken (zacht, luid, dicht, ver, dreigend, …) • vb.: bij balcontact • detectie wordt beïnvloed door helderheid (ruisvrij) en intensiteit (volume) • kenmerken van een stimulus worden gecombineerd • vb.: zicht en gehoor om de richting en het effect van een opslag in te schatten • detectie en selectie van relevante kenmerken • beweegt de bal, richting, snelheid • informatie wordt geanalyseerd om juist te reageren of interageren • einde fase: interne representatie van de stimulus als start voor de respons selectie

  41. 2.2 Van informatie naar beweging respons selectie fase ANTWOORDSELECTIE begin fase = einde vorige fase: interne representatie van de stimulus als start voor de respons selectie bepaling van wat in de specifieke situatie de meest geschikte handeling is vb.: pass of dribbel keuze van het motorisch antwoord (centraal zenuwstelsel) einde fase

  42. 2.2 Van informatie naar beweging respons programmering fase UITVOERINGSBEPALING begin fase = einde vorige fase: keuze van het motorisch antwoord (centraal zenuwstelsel) voorbereiding motorische respons programmeren van het antwoord starttijdstip van het motorisch antwoord opeenvolging van deelbewegingen betrokken spiergroepen commando’s voor het uitvoeringsniveau klaarmaken einde fase

  43. 2.2 Van informatie naar beweging • Samenvattting • verwerken van informatie: • stimulusidentificatie: vb.: tegenstrever voor je • - stimulusdetectie: prikkel opmerken vb.: visueel • - patroonherkenning: kenmerken van prikkel? vb.: tegenstrever VW drukzetten/wijken? • respons selectie fase: meest geschikte beweging? vb.: pass of dribbel? • respons programmering fase: vereist bewegingsantwoord? • vb.: dribbel: schijnbeweging en versnelling verwerkingsproces

  44. 2.3 Aandacht stimulus identificatie respons selectie respons programmering aandacht = beperkte capaciteit om informatie te verwerken stimulus identificatie • aandacht: minimale rol • verschillende soorten info worden tegelijk gedetecteerd, geïdentificeerd en gebruikt • - exteroceptief • - proprioceptief • - exproprioceptief • Illustratie: kopduel na hoekschop: • - visuele informatie uit omgeving • vb.: spelers rond zich, positie bal • - proprioceptieve informatie uit evenwichtsorgaan • vb.: neerkomen na sprong

  45. 2.3 Aandacht respons selectie • soms aandacht nodig = afhankelijk van hoeveelheid oefening en ervaring • twee soorten informatieverwerking: • 1. gecontroleerde verwerking • vooral in begin van leerproces of bij zeer complexe taken • serieel, traag • onder controle van de wil • vb.: aanleren dubbele schaarbeweging bij jeugd: aanvankelijk de beweging ‘droog’ en langzaam demonstreren door de trainer

  46. 2.3 Aandacht respons selectie • 2. geautomatiseerde verwerking • snel en parallel verwerken van info met weinig aandacht • = succes van geautomatiseerde verwerking hangt af van de regelmaat in het patroon van de tegenstrevers en de stabiliteit van de omgeving (gesloten vaardigheden beter dan open vaardigheden) • vb.: in open situaties kan automatisatie ook een nadeel zijn: onvoorspelbaarheid van tegenstrever: • aanvaller positie 7 steeds opendraaien – achterlijn zoeken – bal voorzetten • plots deze aanvaller in bal komen – naar binnen snijden – trappen op doel • DUS: verdediger in deze specifieke situatie weinig aan automatisatie van aanvalspatroon! • vaardigheid wordt bijna automatisch uitgevoerd (jarenlang oefenen) (cfr. ‘10000 uren- regel’) • = productie-eenheden: automatische koppelingen tussen stimuli en selectie van respons

  47. 2.3 Aandacht respons selectie • automatisatie is NIET gelijk aan anticipatie! • - automatisatie: sneller verwerken • - anticipatie: tijdswinst! • vb.1: als verdediger bal onderscheppen door vóór de aanvaller te komen wanneer • deze aangespeeld wordt • vb.2: als aanvaller druk zetten op voorkeurvoet van verdediger, omdat deze steeds met zijn voorkeurvoet bal aanneemt

  48. veel aandacht soms aandacht weinig aandacht 2.3 Aandacht respons programmering • aandacht is absoluut noodzakelijk • slechts 1 motorisch programma kan tegelijk klaargezet worden flessenhalsprincipe SI: veel ruimte voor informatie informatie uit veel kanalen RS: ruimte verkleint afhankelijk van automaticiteit selectie van relevante informatie RP: zeer veel aandacht is nodig prikkels worden één na één doorgestuurd Wat is er aan de hand? Wat doe ik nu? Hoe doe ik dat?

  49. 2.3 Aandacht respons programmering • veronderstelt: • programmering Gegeneraliseerd Motorisch Programma (GMP) • bijsturing soms niet nodig • soms een beetje nodig • soms veel nodig • Illustratie: respons programmering bij uitvoeren VW dribbel • - programmering: lichaamsschijnbeweging van aanvaller • - stel nu: verdediger blijft staan (stapt niet uit) (aanvaller verwacht dit niet!) • dan bijsturing: aanvaller doet een 2e schijnbeweging vóór de uitvoering tijdens en na de uitvoering

  50. doel = bal terugslaan effect, snelheid, richting,… wat is relevant ? welk bewegingsantwoord is vereist ? programmeren bewegingsantwoord geen feedback mogelijk 2.4 Programmeren van handelingen motorisch programma = vooraf gestructureerde set van bewegingscommando’s die de beweging in gang zetten en bijsturen open lus modellen leerproces: programma’s worden stabieler, langer, nauwkeuriger en complexer aandacht komt vrij voor het esthetische

More Related