1 / 32

Ontwikkeling psychoanalytisch referentiekader: OBJECTRELATIETHEORIEEN

Ontwikkeling psychoanalytisch referentiekader: OBJECTRELATIETHEORIEEN. BELANGRIJKE CONCEPTEN : Introjectie Identificatie Objectrelatie

nicola
Télécharger la présentation

Ontwikkeling psychoanalytisch referentiekader: OBJECTRELATIETHEORIEEN

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Ontwikkeling psychoanalytisch referentiekader: OBJECTRELATIETHEORIEEN BELANGRIJKE CONCEPTEN : • Introjectie • Identificatie • Objectrelatie Freud gaf aanzet hiertoe in zijn derde fase (1923) door te verschuiven van een drifmatige benadering naar een meer Egogerichte en objectrelationele benadering.

  2. OBJECTRELATIETHEORIEENBenaderingen • Vanuit de Egopsychologie (A.Freud, M.Mahler)objectrelatie:a) = innerlijke representatie van de waar te nemen relatie die iemand met een ander heeft (ervaringen, belevingen, interacties – met bijhorende gevoelens) b) ontwikkelt - in samenhang met ontwikkeling EGO - vanuit biorijpingsproces - uit de interacties tussen kind en relevante personen  Babyperiode = fase van objectloosheid

  3. OBJECTRELATIETHEORIEENBenaderingen • In meer strikte zin (M.Klein)objectrelatie:a) = externe, rechtstreeks waarneembare relatie van het kind met relevante personen b) mogelijk vanaf begin (intensieve interactie tussen kind-omgeving)  Babyperiode : NIET objectloos • W.R.D.FairbairnD.W. WinnicottJ. BowlbyW.R. Bion

  4. M. MAHLER • Nadruk op ontwikkeling (innerlijke) objectrelaties, ontstaan door identificatie met en introjectie van externe objecten • Centrale thema : separatie en individuatie (= proces volgend op normale symbiotische fase van intense wederzijdse betrokkenheid tussen moeder en kind) • Ego-visie: in het begin is het Ego nog ‘leeg’

  5. M. MAHLERSeparatie en individuatieproces (duur: 36 mnd) • Vorming van afzonderlijke identiteit en individualiteit • Separatie: verschillend vanfysieke scheiding = * bewust wording van het onderscheiden zijn = * beleving van eigenheid • Realisatie een object te zijn, los van moeder internalisatie, identificatie, splitsendoel: intense separatieangst controleerbaar & hanteerbaar te maken • Innerlijk leven (=objectloos) wordt meer en meer- gedifferentiëerd- bevolkt door geinternaliseerde (deel)objecten

  6. Separatie en individuatieproces (duur: 36 mnd)SUBFASEN • Differentiatie (3-8mnd) – body image differentiatie • Practising (8-16mnd) – actief • Rapprochement (16-24mnd) - terug naar moeder • Op weg naar objectconstantie

  7. Separatie en individuatieproces Differentiatie (3-8mnd) – body image differentiatie • - onderscheid wordt gemaakt tussen moeder en andere objecten d.i. objecten krijgen psychologische betekenis- optimaal verloop bij symbiotisch welbevinden en zekerheid van een veilig ankerpunt= zowel psychologisch als biologisch ontwikkelings- en rijpingsproces

  8. Separatie en individuatieproces (duur: 36 mnd)practising (8-16mnd) – actief exploreren • - onvoldoende ontwikkeling v.h. geheugen & onvoldoende ontwikkeling v.d. objectconstantie  verlies v.objecten is dramatisch (uit het oog uit het hart) => separatieangst (hanteerbaar door internalisatie van externe objecten)- taak moeder: * kind toestaan : - wereld te exploreren - zich te separeren * kind behoeden voor al te grote gevaren & risico’s- gezonde ontwikkeling: moeder is in de buurt & emotioneel beschikbaar

  9. Separatie en individuatieproces (duur: 36 mnd)Rapprochement (16-24mnd) – terug naar moeder • - Behoefte aan individuatie en autonomie- Angst voor de verlating v.h. moederobject- Bewustzijn v.d. separatie van moeder- Gevoeligheid voor en behoefte aan moeders aanwezigheid- Bij tekortschieten van moederobject: verlatings- depressie

  10. Separatie en individuatieproces (duur: 36 mnd)Op weg naar de objectconstantie • - grenzen tussen ik & de ander worden toenemend duidelijk- externe objecten worden innerlijk gerepresenteerd (cognitief) en kunnen opgeroepen, onafhankelijk v. Prikkels van buitenuit (honger) of van buitenaf (geur, geluid ….) innerlijk beeld ook emotionele inkleuring

  11. M. KLEIN • Centrale thema :I. paranoïd-schizoïde positie: overheerst door 1. onvermogen ‘deel’-objecten v.e. persoon waar te nemen als zijnde van dezelfde persoon (iemand is óf goed óf slecht) 2. paranoïde angsten (angst dat het Ego door slechte objecten vernietigd wordt) en splitsingsprocessen 3. projectieve mechanismenII.depressieve positie : 1. besef dat geliefde en gehate moeder één en dezelfde persoon is depressieve angst, schuld, ambivalentie en streven naar integratie  autonomie 2. overheerst door introjectieve mechanismen

  12. M. KLEIN • Ego-visie: Ego bezit vanaf het begin- voldoende organisatie om angst te ervaren- gebruik te maken van afweerformaties- primitieve objectrelaties aan te gaan zowel in fantasie als in realiteit

  13. M. KLEINNijd  Behoeftigheid • Nijd (manifestatie doodsinstinct = agressie)Behoeftigheid (libidineus) • = destructieve impuls, aanwezig vanaf het beginGevolg : belemmering ontwikkeling objectrelaties & introjectie goede objecten • Tegenstrijdig gevoel: goede moeder=warmte,liefde,voedster  kind=hulpeloze afhankelijke • Nijd (paranoïd-schizoïde periode)≠ jaloezie (depressieve periode) • Afweerformatie tegen nijd: splitsen & projectie (paranoïd-schizoïde)mogelijk gevolg: kwaadaardig superego fantasiemogelijk gevolg: grootheidsfantasieën

  14. M. KLEINInnerlijke objecten • = intrapsychische representaties van aspecten van relaties met andere personen (internalisatie van objecten nà projectieve identificatie) • Fantasie = primaire inhoud van alle mentale processen, (ook waarnemen o.b.v gefantaseerde relaties met anderen)gevolg : door concrete denken kind wordt het waargenomene concreet verinnerlijkt & gedachten ervaren als tastbare zaken • Primaire activiteit fantasie = - kwade naar buiten projecteren- goede naar binnen introjecterendoel : beide gescheiden houden uit angst voor totale destructie

  15. M. KLEINProjectieve identificatie • Delen v.h.Zelf & innerlijke objecten afgesplitst  geprojecteerd op object in externe realiteit  zichzelf identificeren met eigen projecties  geprojecteerde delen introjecteren  in het ego integreren • Impliceert fusie met externe objectdoel: 1. vermijden separatie 2. controle houden over destructieve, slechte object 3. goede innerlijke objecten (delen Zelf) te beveiligen door afsplitsing en onderbrenging in objecten buiten de persoonlijkheid

  16. M. KLEINIntrojecterende identificatie • = tegenhanger projectieve identificatie • Introjecterende identificatie hangt samen met projecterende identificatiereden : 1. wat Ego via projectieve identificatie als GOED ervaart, wordt verinnerlijkt 2. wat Ego via projectieve identificatie als SLECHT of GEVAARLIJK ervaart, wordt naar buiten gewerkt • Identificatie = selectief proces waarbij EGO bepaalde aspecten introjecteert en andere aspecten weer projecteert

  17. M. KLEINParanoïd-schizoïde positie • Vernietigingsangsten(= angst dat slechte object het Zelf & goede, ideale object gaat vernietigen) • Integratieondermijnende afweer(= splitsen omwille van bestaan van onverenigbare zelf-& object representaties  geen integratie mogelijk) • Afweer gekenmerkt door splitsen, projectie, introjectie(angstige en agressieve gevoelens worden afgesplitst uit angst van zichzelf en naar buiten geprojecteerd) • Ambivalenties worden niet verdragen(moeder is én goed én slecht) • Gebrek aan objectconstantie • Er is sprake van partiële objectrelaties

  18. M. KLEINDepressieve positie • Angsten verbonden aan innerlijke ambivalenties(angst dat eigen agressieve & destructieve impulsen de geliefde innerlijke ander zullen vernietigen) • Integratiebevorderende afweer(introjectie ↑ om gevoelens van onmacht onder controle te krijgen) • Afweer gekenmerkt door verdringing • Ambivalenties kunnen worden beleefd (ander = + & - aspecten) • Noodzaak tot ageren neemt af • Niveau van objectconstantie is bereikt • Er is sprake van realistische objectrelaties

  19. W.R.D. FAIRBAIRN • Grotendeels beïnvloed door denken M. Klein • Verschil: Klein: doodsinstinct centraal (agressie)Fairbairn: kwaliteit liefdevolle zorg moederobject centraal (angst voor verloren gaan van ontwikkelende Zelf m.a.w. fragmentatie = verdwijning

  20. W.R.D. FAIRBAIRNEgo • Vanaf geboorte aanwezig (itt Freud: ontwikkelt vanuit Id) • = dynamische struktruur met eigen autonomie • Libido: objectgericht (itt Freud: gericht op lust bevrediging) • Agressie: reactie op frustratie en tekort • Kind gericht op - realiteit (vanaf het begin)- relatie met verzorgend moederobject => internalisering objecten :  geaccepteerd object => innerlijk ideaal object  verworpen object => internalisering slecht object; kind trekt zich terug uit relatie en investeert in innerlijke wereld d.i. 1 deel houdt zich bezig met externe realiteit; 1 deel is verbonden met innerlijke objecten

  21. W.R.D. FAIRBAIRNOntwikkelingsfasen in de objectrelaties • Gebaseerd op wijze van omgang met afhankelijkheid in de relatie met verzorgend object • 3 fasen:Fase 1: kinderlijke afhankelijkheidbepaald door absolute afhankelijkheid van verzorgend moederobjectFase 2: quasi-onafhankelijkheidlangdurige transitionele fase van duidelijke relatievorming met externe objectenFase 3: rijpere afhankelijkheidbereiken v.e.duidelijke Zelfobjectdifferentiatie

  22. D.W. WINNICOTT Centraal:I. Intermediaire ervaringsruimte: Mogelijkheid binnen- en buitenwereld gescheiden te houden en toch met elkaar in contact te brengenII. ’Holding’ (environmental mother): een moeder die ‘goed genoeg is’ en een faciliterende omgeving creëert is hiervoor onontbeerlijkIII.True vs False Self

  23. D.W. WINNICOTTHolding = Environmental Mother • Creatie v.e. faciliterende omgeving voor het afhankelijke kind door verzorgende moederobject • Onvoorwaardelijk d.i. niet gerelateerd aan bepaald gedrag v.h. kind • Voorwaarde om:1. frustrerende & gratificerende moeder als één en hetzelfde object te zien2. te kunnen ervaren dat ‘environmental mother’ niet verdwijnt als het kind zijn woede uit • Noodzakelijk voor goede ontwikkeling & innerlijke zelfzekerheid

  24. D.W. WINNICOTTHolding ≈ primaire relatie = relatie waarbinnen verzorgend object zonder woorden doorziet & voorziet wat de behoeften en wensen zijn v.h.kind (holding environment -> in therapeutische relatie) => Basic fault = te weinig of inadequate holdinggevolg: ontwikkeling structurele pathologie  basis trust = voldoende holdinggevolg: geen behoefte aan primitieve afweer- mechanismen zoals splitsing DOEL HOLDING:bereiken v.e. niveau waarop innerlijke conflicten kunnen beleefd worden

  25. D.W. WINNICOTTEen moeder die ‘goed genoeg’ is • Past zich actief aan de behoeften van haar kind aan • Begeleidt kind in het proces van illusie van de almacht(=kind als centrum van de wereld) naar het kunnen omgaan met reële frustrerende objecten

  26. D.W. WINNICOTTIntermediaire ervaringsruimte • = mogelijkheid binnen- en buitenwereld gescheiden te houden & toch met elkaar in contact te brengen • Belangrijk !!Transitionele fenomenen: fenomenen op de grens v.h. subjectieve en objectieve handelingen: vb. Duimzuigen dingen: vb. Dekentje, troetelbeer (=transitioneel object)

  27. D.W. WINNICOTTIntermediaire ervaringsruimteTransitioneel Object • Objectief  behorend tot buitenwereldVoor het kind  verlengstuk v.d.subjectieve binnenwereld • Vervangt afwezige moederobject • Dient uiting van liefdevolle gevoelens & intense haat- gevoelens te overleven • Biedt speelruimte om almacht op te geven & te wennen aan de beperkingen van reële objecten • Functie van betekenis verdwijnt geleidelijk afhankelijk van de processen van identificatie, introjectie, internalisatie

  28. D.W. WINNICOTTTrue Self versus False Self • True Self : - primair & niet reactief - ontwikkelt zich door inspeling van het moeder- object op behoeften & wensen v.h. kind • False Self : reactieve instelling die zich ontwikkelt als moederobject zich onvoldoende instelt op kind & emotioneel onvoldoende beschikbaar isgevolg:  ontwikkeling objectrelaties, gericht op bevrediging van wensen van de ander  ontwikkeling vermogen wensen & verlangens van de ander aan te voelen om zwak Zelfgevoel (True Self) te beschermen tegen eisende buitenwereld

  29. J. BOWLBY Centraal:Adaptatie als belangrijk element in de vorming van het individu en de individuele ontwikkeling • Attachement :- instinctmatig en niet aangeleerd- centraal in ontwikkeling persoonlijkheid & psychopathologie • Emotionele zekerheid: afhankelijk van vertrouwen en beschikbaarheid van hechtingsfiguren • Angst: - verbonden met separatie van hechtingsobject- ↑ bij gebrek aan responsiviteit van hechtingsobject • Agressie: reactie op en protest tegen separatie

  30. J. BOWLBYSignificant in de ontwikkeling • Ervaringen : opbouw van werkmodellen mbt het Zelf , de intieme ander en het Zelf in relatie tot de ander (verinnerlijking interactie-patronen)meting: Adult Attachment Interview Gehechtheids biografisch interview • Omgevingsfactoren:3 vormen van gehechtheid (Ainsworth – Strange situation)- secure attachment- anxious resistant (ambivalent): gebrek aan responsiviteit moederobject- anxious avoidant insecure attachment: intrusie & overmatige controle moederobject4de vorm (Main & Solomon)- gedesorganiseerde attachment

  31. W.R.BION Centraal:Begrijpen van psychotische wijze van denken daarbij de aandacht richtend op concepten splitsen & projectieve identificatie als karakteristieke afweermechanismen van de paranoïd-schizöïde positie (cfr.Klein) Haat t.o.v. realiteit => agressie naar binnen => vernietiging perceptuele functiesgevolg: - niet adequate waarneming van objectieve externe realiteit - beïnvloeding van emotionele subjectieve intrapsychische werkelijkheid

  32. W.R.BIONBegrippen ‘container – contained’ • Belangrijk in de relatie tussen 2 of meer mensen • In primaire relatie:1. projectie van ondraagelijke, oncontroleerbare, onbegrijpelijke emoties van het kind in het verzorgend moederobject met onuitgesproken vraag deze emoties te ‘containen’ (verdragen) (cfr. Winnicotts Holding Environment)2. moederobject = model waaraan kind kan ervaren dat angsten te verdragen zijn3. kind introjecteert containende moeder • Toestand van rêverie: attitude die het verzorgende moeder- object aanneemt om een adequate container te kunnen zijn voor de projecties van het kind

More Related