1 / 29

De relatie tussen woordenschat en lezen

21 april 2006. 2. Relatie woordenschat/ lezen. Woordenschat is een belangrijke voorspeller voor begrijpend lezen: correlatie van .80 of hoger.Bij 95% dekking worden de meeste details van een tekst begrepen. 5000 woorden leveren ongeveer 90% dekking op.. 21 april 2006. 3. Relatie woordenschat en le

ramiro
Télécharger la présentation

De relatie tussen woordenschat en lezen

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


    1. De relatie tussen woordenschat en lezen Janneke Oosterman CPS

    2. 21 april 2006 2 Relatie woordenschat/ lezen Woordenschat is een belangrijke voorspeller voor begrijpend lezen: correlatie van .80 of hoger. Bij 95% dekking worden de meeste details van een tekst begrepen. 5000 woorden leveren ongeveer 90% dekking op. Waarom is woordenschat zo belangrijk voor het begrijpend lezen? Woordenschat is een belangrijke voorspeller van het begrijpend lezen. Een kleine woordenschat beïnvloedt het begrijpend lezen negatief. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen 95% van de woorden uit een tekst moeten kennen om de tekst te kunnen gebruiken. 5000 woorden leveren een dekkingspercentage van 90% op. Dat wil zeggen dat een leerling ruim 5500 woorden moet kennen! Waarom is woordenschat zo belangrijk voor het begrijpend lezen? Woordenschat is een belangrijke voorspeller van het begrijpend lezen. Een kleine woordenschat beïnvloedt het begrijpend lezen negatief. Uit onderzoek is gebleken dat leerlingen 95% van de woorden uit een tekst moeten kennen om de tekst te kunnen gebruiken. 5000 woorden leveren een dekkingspercentage van 90% op. Dat wil zeggen dat een leerling ruim 5500 woorden moet kennen!

    3. 21 april 2006 3 Relatie woordenschat en lezen Bekijk het uitgedeelde papier: de antwoorden van een 9- jarige Turkse jongen in groep 4. Inventariseer de fouten en geef er een verklaring voor. Gemaakte fouten: Geen streep door het kleinste rondje, maar wel een punt in de grootste - strepen niet met bogen vastgemaakt maar met strepen Geen streep maar rondje om het snelste vervoersmiddel ipv om de fiets. Een 6 ipv een 4 in het hokje onder de B. Het antwoord bij de brief is goed, alleen ipv het woord door te strepen, wordt er een kruis achter het goede antwoord gezet. Verkeerde hoedje wordt ingekleurd: niet de een na kleinste, maar de kleinste. Wat kan dit betekenen? Gemaakte fouten: Geen streep door het kleinste rondje, maar wel een punt in de grootste - strepen niet met bogen vastgemaakt maar met strepen Geen streep maar rondje om het snelste vervoersmiddel ipv om de fiets. Een 6 ipv een 4 in het hokje onder de B. Het antwoord bij de brief is goed, alleen ipv het woord door te strepen, wordt er een kruis achter het goede antwoord gezet. Verkeerde hoedje wordt ingekleurd: niet de een na kleinste, maar de kleinste. Wat kan dit betekenen?

    4. 21 april 2006 4 Foutenanalyse (1) uit ‘Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs’, Appel, Kuiken & Vermeer (1995) Hij kan redelijk goed lezen: hij gokt niet in het wilde weg, maar maakt toch fouten. 2. Zijn woordenschat is gering, niet zijn leesvaardigheid. Hij gokt niet: hij probeert de gevraagde info op te sporen en te verwerken. Bijv. bij het kuikentje: hij heeft begrepen dat het om een aantal gaat, hij kan tellen, hij heeft begrepen dat hij dat aantal ergens moet opschrijven en waar hij dat getal moet neerzetten. Toch is het antwoord fout. Bij een aantal opdrachten speelt zijn geringe woordenschat een rol en niet zijn leesvaardigheid. Zoals bij de kuikentjes. Misschien kent hij het woord niet en heeft hij de conclusie getrokken dat het woord wel zal staan op de afbeelding. Misschien kent hij het woord wel en het woord kip ook, maar is niet goed doorgedrongen dat kuikentje een deelverzameling is van de categorie pluimvee. Waarschijnlijk kent hij de woorden bogen, doorstrepen, onderstrepen, doorstrepen, op een na, minst niet. Hij gokt niet: hij probeert de gevraagde info op te sporen en te verwerken. Bijv. bij het kuikentje: hij heeft begrepen dat het om een aantal gaat, hij kan tellen, hij heeft begrepen dat hij dat aantal ergens moet opschrijven en waar hij dat getal moet neerzetten. Toch is het antwoord fout. Bij een aantal opdrachten speelt zijn geringe woordenschat een rol en niet zijn leesvaardigheid. Zoals bij de kuikentjes. Misschien kent hij het woord niet en heeft hij de conclusie getrokken dat het woord wel zal staan op de afbeelding. Misschien kent hij het woord wel en het woord kip ook, maar is niet goed doorgedrongen dat kuikentje een deelverzameling is van de categorie pluimvee. Waarschijnlijk kent hij de woorden bogen, doorstrepen, onderstrepen, doorstrepen, op een na, minst niet.

    5. 21 april 2006 5 Foutenanalyse (2) 3. Een goede lezer met kennis van kernwoorden, maar vergeet dat woorden van betekenis veranderen door omringende woorden. 4. Misschien kent hij woorden als ‘kuikentje’, ‘minst’ etc wel, maar heeft hij slordig gelezen met behulp van een leesstrategie. 3. Het is een goede lezer, spoort snel kernwoorden op en doorgrondt de betekenis ervan bij de beantwoording van de vragen. Maar hij ziet over het hoofd dat deze woorden van betekenis veranderen door omringende woorden. Hij leest het woord snel en wordt gevraagd een plaatje aan te kruisen van iets wat langzaam is. Minst snel is niet snel, ook al staat dat woord er wel in, maar relatief langzaam. En kleinste is niet meer kleinste als je er op een na voor zet. 4. Misschien kloppen de bovenstaande analyses niet en kent hij de woorden als kuikentje, minst en op een na wel, maar heeft hij slordig gelezen. Het is zinvol om op zijn leesstrategie te letten. Het is mogelijk dat hij dezelfde strategie hanteert als bij een eenvoudig verhaal. ‘lees door en zolang je het verhaal goed kunt volgen is het niet zo erg als je een woord over het hoofd ziet of niet helemaal begrijpt’. Deze strategie kan bij veel teksten toegepast worden, maar bij toetsen ligt dat anders: meestal is elk woord in een zin belangrijk. Bijv. bij de vraag wie heeft gelijk? Hij weet wie er gelijk heeft gehad en geeft dat aan, maar het is fout omdat hij zich geconcentreerd heeft op een deel, de belangrijkste info, van de informatie in plaats van op alle delen. Belangrijk: Feedback! Uitleggen wat hij goed heeft gezien, bijv de bogen verbinden en wat hij over het hoofd heeft gezien of niet begrepen, bijv. met bogen ver binden ipv met strepen. Dit gericht kijken naar een taak met allemaal geïsoleerde, korte teksten is misschien niet zo representatief voor begrijpend lezen in het algemeen, maar zo’n taak zegt veel over of de woordenschat of een niet- adequate leesstrategie aan de orde is.3. Het is een goede lezer, spoort snel kernwoorden op en doorgrondt de betekenis ervan bij de beantwoording van de vragen. Maar hij ziet over het hoofd dat deze woorden van betekenis veranderen door omringende woorden. Hij leest het woord snel en wordt gevraagd een plaatje aan te kruisen van iets wat langzaam is. Minst snel is niet snel, ook al staat dat woord er wel in, maar relatief langzaam. En kleinste is niet meer kleinste als je er op een na voor zet. 4. Misschien kloppen de bovenstaande analyses niet en kent hij de woorden als kuikentje, minst en op een na wel, maar heeft hij slordig gelezen. Het is zinvol om op zijn leesstrategie te letten. Het is mogelijk dat hij dezelfde strategie hanteert als bij een eenvoudig verhaal. ‘lees door en zolang je het verhaal goed kunt volgen is het niet zo erg als je een woord over het hoofd ziet of niet helemaal begrijpt’. Deze strategie kan bij veel teksten toegepast worden, maar bij toetsen ligt dat anders: meestal is elk woord in een zin belangrijk. Bijv. bij de vraag wie heeft gelijk? Hij weet wie er gelijk heeft gehad en geeft dat aan, maar het is fout omdat hij zich geconcentreerd heeft op een deel, de belangrijkste info, van de informatie in plaats van op alle delen. Belangrijk: Feedback! Uitleggen wat hij goed heeft gezien, bijv de bogen verbinden en wat hij over het hoofd heeft gezien of niet begrepen, bijv. met bogen ver binden ipv met strepen. Dit gericht kijken naar een taak met allemaal geïsoleerde, korte teksten is misschien niet zo representatief voor begrijpend lezen in het algemeen, maar zo’n taak zegt veel over of de woordenschat of een niet- adequate leesstrategie aan de orde is.

    6. 21 april 2006 6 Woordtypen Hoogfrequent Schooltaal Vaktaal Laagfrequent De 1e 1000 woorden zijn het meest frequent. En na 5000 woorden kunnen woorden op basis van frequentie niet meer onderscheiden worden. In het basiswoordenboek Nederlands van Wolters Noordhoff komen de 2000 meest frequente woorden voor. Schooltaal bereidt leerlingen voor op onderwijs en worden gebruikt in schoolboeken, dus belangrijk om onderwijs te volgen, niet frequent maar wel relevant: 1000 woorden. Vaktal bereidt leerlingen voor op een beroep en hier is vooral sprake van in het hoger onderwijs. Laagfrequente woorden worden nooit onderwezen, behalve een woord als suikerfeest, dat voor sommige leerlingen relevant is.De 1e 1000 woorden zijn het meest frequent. En na 5000 woorden kunnen woorden op basis van frequentie niet meer onderscheiden worden. In het basiswoordenboek Nederlands van Wolters Noordhoff komen de 2000 meest frequente woorden voor. Schooltaal bereidt leerlingen voor op onderwijs en worden gebruikt in schoolboeken, dus belangrijk om onderwijs te volgen, niet frequent maar wel relevant: 1000 woorden. Vaktal bereidt leerlingen voor op een beroep en hier is vooral sprake van in het hoger onderwijs. Laagfrequente woorden worden nooit onderwezen, behalve een woord als suikerfeest, dat voor sommige leerlingen relevant is.

    7. 21 april 2006 7 Woordkennis (1) Labelen Categoriseren Netwerkopbouw van betekenisrelaties Bij woordenschatverwerving zijn drie principes te onderscheiden: labelen, categoriseren en opbouw van betekenisrelaties. Bij labelen leren kinderen waar een woord in een bepaalde context naar verwijst. Ze leren de vorm auto als label te koppelen aan de auto die ze thuis op de oprit hebben staan. De betekenistoekenning is nog zeer gebonden aan de context: auto wordt in eerste instantie nog niet voor alle auto’s gebruikt. Bij categoriseren leren kinderen het woord ook in andere contexten toe te passen. Auto wordt niet alleen gebruikt voor de auto thuis maar ook voor de vrachtwagen, ziekenwagen, en alle auto’s in diverse kleuren en maten. Het kind krijgt een idee bij de categorie auto’s. Bij netwerkopbouw gaat het om relaties met andere woorden. Woorden worden in een bepaalde structuur opgeborgen in het geheugen. Het kind kan na verloop van tijd relaties leggen tussen auto en chauffeur, rijden, benzine, stuur, kofferbak etc. Er ontstaat een netwerk van betekenisrelaties.Bij woordenschatverwerving zijn drie principes te onderscheiden: labelen, categoriseren en opbouw van betekenisrelaties. Bij labelen leren kinderen waar een woord in een bepaalde context naar verwijst. Ze leren de vorm auto als label te koppelen aan de auto die ze thuis op de oprit hebben staan. De betekenistoekenning is nog zeer gebonden aan de context: auto wordt in eerste instantie nog niet voor alle auto’s gebruikt. Bij categoriseren leren kinderen het woord ook in andere contexten toe te passen. Auto wordt niet alleen gebruikt voor de auto thuis maar ook voor de vrachtwagen, ziekenwagen, en alle auto’s in diverse kleuren en maten. Het kind krijgt een idee bij de categorie auto’s. Bij netwerkopbouw gaat het om relaties met andere woorden. Woorden worden in een bepaalde structuur opgeborgen in het geheugen. Het kind kan na verloop van tijd relaties leggen tussen auto en chauffeur, rijden, benzine, stuur, kofferbak etc. Er ontstaat een netwerk van betekenisrelaties.

    8. 21 april 2006 8 Woordkennis (2) Receptief- passief/ productief- actief. Breedte en diepte van de woordkennis: hiërarchische structuur. Voor een leerling een woord productief gaat gebruiken, moet het woord receptief beheerst worden. Zodra een leerling een woord productief gaat gebruiken, dan is er meer informatie nodig dan bij de receptieve beheersing, namelijk over de fonologie en morfologie. Door het leggen van betekenisrelaties ontstaat er een hiërarchische structuur: voertuigen staat een niveau boven auto, motor en vrachtwagen. Bij de opbouw van woordenschat is dit belangrijk: elk woord heeft een plaats in de hiërarchie en op elk niveau worden weer nieuwe onderverdelingen gemaakt. Een diepe woordkennis ontstaat wanneer leerlingen deze betekenisrelaties en de hiërarchische structuren begrijpen. Voor een leerling een woord productief gaat gebruiken, moet het woord receptief beheerst worden. Zodra een leerling een woord productief gaat gebruiken, dan is er meer informatie nodig dan bij de receptieve beheersing, namelijk over de fonologie en morfologie. Door het leggen van betekenisrelaties ontstaat er een hiërarchische structuur: voertuigen staat een niveau boven auto, motor en vrachtwagen. Bij de opbouw van woordenschat is dit belangrijk: elk woord heeft een plaats in de hiërarchie en op elk niveau worden weer nieuwe onderverdelingen gemaakt. Een diepe woordkennis ontstaat wanneer leerlingen deze betekenisrelaties en de hiërarchische structuren begrijpen.

    9. 21 april 2006 9 Taalzwakke leerlingen Beheersen receptief en productief minder woorden. Hebben een minder diepe woordkennis.

    10. 21 april 2006 10 Kerndoelen woordenschat 12. De leerlingen verwerven een adequate woordenschat en strategieën voor het begrijpen van voor hen onbekende woorden. Onder 'woordenschat' vallen ook begrippen die het leerlingen mogelijk maken over taal te denken en te spreken. Uit: Herziene kerndoelen basisonderwijs (november 2005)

    11. 21 april 2006 11 Woorden leren door lezen Losse woorden worden snel vergeten door weinig cognitieve aanknopingspunten. Een argument tegen het leren van losse woorden en voor het leren van woorden door teksten: ze krijgen geen cognitieve houvast. Daarnaast, woorden die geleerd zijn dmv een woordenlijst moeten ook buiten de lijst gebruikt kunnen worden, maar dat gebeurt niet automatisch. Dus leeskilometers! Een argument tegen het leren van losse woorden en voor het leren van woorden door teksten: ze krijgen geen cognitieve houvast. Daarnaast, woorden die geleerd zijn dmv een woordenlijst moeten ook buiten de lijst gebruikt kunnen worden, maar dat gebeurt niet automatisch. Dus leeskilometers!

    12. 21 april 2006 12 Lezen en woordenschat In teksten staan belangrijke betekenisrelaties tussen zinnen. In teksten staan verwijswoorden die zinnen verbinden. In teksten komt veel implicaties voor: uitdrukkingen, metaforen, spreekwoorden en figuurlijk taalgebruik. Teksten bevatten veel contextuele informatie. In teksten staan veel belangrijke betekenisrelaties, die in mindere mate bij gesproken taal aan de orde komen. Voorbeeld: een werkwijze, allereerst, vervolgens, daarna en tenslotte. In teksten wordt veel gebruik gemaakt van verwijswoorden die zinnen met elkaar verbinden: de jongen die niet goed kan voetballen, je antwoord met volle mond, dat is niet netjes. Kijk goed naar het plaatje, wat zie je? Implicaties: wat is er aan de hand? Het meisje kijkt op haar neus. Zij kan bergen verzetten etc. Deze implicaties komen in het dagelijks taalgebruik frequent voor, maar dit leren zwakke taalleerders veelal als laatste. door In teksten staan veel belangrijke betekenisrelaties, die in mindere mate bij gesproken taal aan de orde komen. Voorbeeld: een werkwijze, allereerst, vervolgens, daarna en tenslotte. In teksten wordt veel gebruik gemaakt van verwijswoorden die zinnen met elkaar verbinden: de jongen die niet goed kan voetballen, je antwoord met volle mond, dat is niet netjes. Kijk goed naar het plaatje, wat zie je? Implicaties: wat is er aan de hand? Het meisje kijkt op haar neus. Zij kan bergen verzetten etc. Deze implicaties komen in het dagelijks taalgebruik frequent voor, maar dit leren zwakke taalleerders veelal als laatste. door

    13. 21 april 2006 13 Problemen Er zijn vanaf groep 1 grote verschillen in de omvang en kwaliteit van de woordenschat. De verschillen worden zonder interventie groter. De verschillen in woordenschat heeft gevolgen voor het begrijpend lezen en de rest van de schoolloopbaan. Taalzwakke leerlingen afkomstig uit taalarme milieus en allochtone leerlingen met Nederlands als tweede taal lopen vanaf het begin van hun schoolloopbaan achter op het gebied van de woordenschat. Zoals we eerder gezien hebben, beschikken ze over minder woorden maar ook over minder diepe woordkennis! Als er niet wordt ingegrepen worden deze verschillen alleen maar groter, want deze taalzwakke leerlingen hebben gericht woordenschatonderwijs nodig. Ook hebben we gezien dat de woordenschat gevolgen heeft voor de mate van begrijpend lezen: met een beperkte woordenschat zal ook het begrijpend lezen niet optimaal tot stand komen. Ook heeft het gevolgen voor de rest van de schoolcarriere: zonder goede communicatieve mogelijkheden kan je geen opleiding of werk vinden.Taalzwakke leerlingen afkomstig uit taalarme milieus en allochtone leerlingen met Nederlands als tweede taal lopen vanaf het begin van hun schoolloopbaan achter op het gebied van de woordenschat. Zoals we eerder gezien hebben, beschikken ze over minder woorden maar ook over minder diepe woordkennis! Als er niet wordt ingegrepen worden deze verschillen alleen maar groter, want deze taalzwakke leerlingen hebben gericht woordenschatonderwijs nodig. Ook hebben we gezien dat de woordenschat gevolgen heeft voor de mate van begrijpend lezen: met een beperkte woordenschat zal ook het begrijpend lezen niet optimaal tot stand komen. Ook heeft het gevolgen voor de rest van de schoolcarriere: zonder goede communicatieve mogelijkheden kan je geen opleiding of werk vinden.

    14. 21 april 2006 14 Woordleerprogramma Intentioneel - Systematisch Hoogfrequent Selectie & didactiek: aanbod en leren leren Incidenteel Woordleerstra-tegieën Laagfrequent Didactiek: strategieën, woordenboek en leren leren Twee soorten van woordleerprogramma’s kunnen worden onderscheiden: de intentionele en de incidentele. Met intentioneel woorden onderwijzen, ben je bewust bezig: op een systematische manier aanbieden van tevoren geselecteerde hoogfrequente woorden. Incidenteel betekent: de woorden die leerlingen onbewust leren, of die afgeleid kunnen woorden dmv strategieën of door gebruik van een woordenboek. De strategieen moeten wel onderwezen worden zodat leerlingen er indien nodig gebruik van kunnen maken. Dat intentioneel onderwijzen van belang is hebben we gezien: de 1e 1000 woorden zijn het meest frequent, maar leerlingen hebben minstens 5000 woorden nodig om een tekst te kunnen lezen en begrijpen. Deze woorden moeten intentioneel verworven worden en vervolgens incidenteel dmv woordraadstrategieen. Twee soorten van woordleerprogramma’s kunnen worden onderscheiden: de intentionele en de incidentele. Met intentioneel woorden onderwijzen, ben je bewust bezig: op een systematische manier aanbieden van van tevoren geselecteerde hoogfrequente woorden. Incidenteel betekent: de woorden die leerlingen onbewust leren, of die afgeleid kunnen woorden dmv strategieën of door gebruik van een woordenboek. Willen leerlingen incidenteel woorden verwerven, dan is de context waarin een woord wordt aangeboden en de raadvaardigheid belangrijk! Op basis van een pregnante context kunnen leerlingen raadvaardigheid ontwikkelen waardoor ze woorden leren te semantiseren. Dit pleit voor leeskilometers met pregnante context en onderwijs in raadvaardigheid> open gaten teksten Dat intentioneel onderwijzen van belang is hebben we gezien: de 1e 1000 woorden zijn het meest frequent, maar leerlingen hebben minstens 5000 woorden nodig om een tekst te kunnen lezen en begrijpen. Deze woorden moeten intentioneel verworven worden en vervolgens incidenteel dmv woordraadstrategieen. Twee soorten van woordleerprogramma’s kunnen worden onderscheiden: de intentionele en de incidentele. Met intentioneel woorden onderwijzen, ben je bewust bezig: op een systematische manier aanbieden van tevoren geselecteerde hoogfrequente woorden. Incidenteel betekent: de woorden die leerlingen onbewust leren, of die afgeleid kunnen woorden dmv strategieën of door gebruik van een woordenboek. De strategieen moeten wel onderwezen worden zodat leerlingen er indien nodig gebruik van kunnen maken. Dat intentioneel onderwijzen van belang is hebben we gezien: de 1e 1000 woorden zijn het meest frequent, maar leerlingen hebben minstens 5000 woorden nodig om een tekst te kunnen lezen en begrijpen. Deze woorden moeten intentioneel verworven worden en vervolgens incidenteel dmv woordraadstrategieen. Twee soorten van woordleerprogramma’s kunnen worden onderscheiden: de intentionele en de incidentele. Met intentioneel woorden onderwijzen, ben je bewust bezig: op een systematische manier aanbieden van van tevoren geselecteerde hoogfrequente woorden. Incidenteel betekent: de woorden die leerlingen onbewust leren, of die afgeleid kunnen woorden dmv strategieën of door gebruik van een woordenboek. Willen leerlingen incidenteel woorden verwerven, dan is de context waarin een woord wordt aangeboden en de raadvaardigheid belangrijk! Op basis van een pregnante context kunnen leerlingen raadvaardigheid ontwikkelen waardoor ze woorden leren te semantiseren. Dit pleit voor leeskilometers met pregnante context en onderwijs in raadvaardigheid> open gaten teksten Dat intentioneel onderwijzen van belang is hebben we gezien: de 1e 1000 woorden zijn het meest frequent, maar leerlingen hebben minstens 5000 woorden nodig om een tekst te kunnen lezen en begrijpen. Deze woorden moeten intentioneel verworven worden en vervolgens incidenteel dmv woordraadstrategieen.

    15. 21 april 2006 15 Intentioneel Welke woorden en betekenissen bied ik aan? Hoe goed moet een woord worden gekend? Op welke manier kan het woord behandelen?

    16. 21 april 2006 16 Selectie van woorden Gebruik woordenlijsten voor het basisonderwijs Frequentie & spreiding Nut Context Bij het selecteren van woorden is het goed te bedenken welke woorden je gaat behandelen. Een handig hulpmiddel daarbij zijn woordenlijsten voor het basisonderwijs: ‘woordenlijsten in het basisonderwijs: 15.000 woorden aangeboden aan leerlingen. Frequentie en spreiding: hoe vaak komt een woord voor en in hoeveel verschillende situaties. Woorden die veel voorkomen en in verschillende contexten zijn belangrijker om te leren dan woorden die niet vaak voorkomen. Nut: of een woord nuttig is voor leerlingen hangt af van bepaalde situaties. Zo kun je je afvragen welke woorden ze moeten kennen om gesprekken te voeren met leerlingen en leerkracht, te kunnen reageren op vragen en opdrachten en mee te komen in de les. Nuttig zijn ook woorden die met bepaalde culturele achtergronden te maken hebben, zoals eerder genoemd ‘suikerfeest’ bij islamitische leerlingen. De context is voor het leren van woorden belangrijk. Zonder een duidelijke context kan een woord niet geleerd worden. Bij het selecteren van woorden is het goed te bedenken welke woorden je gaat behandelen. Een handig hulpmiddel daarbij zijn woordenlijsten voor het basisonderwijs: ‘woordenlijsten in het basisonderwijs: 15.000 woorden aangeboden aan leerlingen. Frequentie en spreiding: hoe vaak komt een woord voor en in hoeveel verschillende situaties. Woorden die veel voorkomen en in verschillende contexten zijn belangrijker om te leren dan woorden die niet vaak voorkomen. Nut: of een woord nuttig is voor leerlingen hangt af van bepaalde situaties. Zo kun je je afvragen welke woorden ze moeten kennen om gesprekken te voeren met leerlingen en leerkracht, te kunnen reageren op vragen en opdrachten en mee te komen in de les. Nuttig zijn ook woorden die met bepaalde culturele achtergronden te maken hebben, zoals eerder genoemd ‘suikerfeest’ bij islamitische leerlingen. De context is voor het leren van woorden belangrijk. Zonder een duidelijke context kan een woord niet geleerd worden.

    17. 21 april 2006 17 Leerdoelen Welke betekenisrelaties moeten geleerd worden? Moeten de woorden passief of actief worden beheerst?

    18. 21 april 2006 18 Didactiek Woorden moeten op een systematische en efficiënte manier aan de orde komen: De strategie van Verhallen (1994) is tijdsintensief: doe vooral ideeën op!

    19. 21 april 2006 19 Strategie Verhallen Voorbewerken: creëren van een gunstige beginsituatie. Semantiseren: woordbetekenis duidelijk maken. Consolideren: oefenen van het woord en de betekenisaspecten. Controleren: nagaan of de woorden zijn onthouden? leerlingen betrekken bij onderwerp, activeren voorkennis, geven van context uitleggen en toelichten van de betekenis Lln moeten het woord opslaan en uit het geheugen kunnen ophalen: het woord moet ingebed en onthouden worden. Veel herhalen en het varieren met contexten anders zijn de woorden snel vergeten. Zijn de woorden en hun betekenissen echt onthouden?leerlingen betrekken bij onderwerp, activeren voorkennis, geven van context uitleggen en toelichten van de betekenis Lln moeten het woord opslaan en uit het geheugen kunnen ophalen: het woord moet ingebed en onthouden worden. Veel herhalen en het varieren met contexten anders zijn de woorden snel vergeten. Zijn de woorden en hun betekenissen echt onthouden?

    20. 21 april 2006 20 Voorbewerken Sluit aan bij leefwereld. Activeer voorkennis. Sluit aan bij voorkennis. Leg relatie tussen onbekende en bekende woorden. Biedt duidelijke en verschillende contexten.

    21. 21 april 2006 21 Semantiseren Non-verbale middele Voorwerp/ handeling laten zien, voelen, ruiken. Gebaren. Voordoen, uitbeelden. Gebruik foto’s/ afbeeldingen. Gebruik diagrammen. Verbale middelen Algemene definiti.e Voorbeelden en contexten geven. Vertalen in eigen taal. Synoniem geven. Gebruik van tekeningen. Tegenstelling geven.

    22. 21 april 2006 22 Consolideren Passieve oefening Woorden laten aanwijzen Rubriceren Combineren Rangschikken Actieve oefening Invuloefeningen Oefenen in zinsverband. Tabellen Rubriceren: welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Combineren: verbind de woorden met eenzelfde of tegengestelde betekenis met elkaar.Rubriceren: welk woord hoort niet in het rijtje thuis? Combineren: verbind de woorden met eenzelfde of tegengestelde betekenis met elkaar.

    23. 21 april 2006 23 Inrichting woordenschat- onderwijs(1) Woordenschatonderwijs in elke les en in alle groepen. Elke vak heeft zijn eigen vaktaal en dus onbekende woorden!

    24. 21 april 2006 24 Inrichting woordenschat- onderwijs (2) 2. Interactief voorlezen, luistercd’s, en boeken op DVD’s. 3. Technisch kunnen lezen is de meest effectieve strategie voor woordenschatontwikkeling. 4. Stillezen: dagelijks minimaal 10 minuten over allerlei onderwerpen. 4. k’n die gemiddeld tien minuten lezen in groep 4-7 scoren beter op woordenschattoetsen dan k’n die niet lezen.4. k’n die gemiddeld tien minuten lezen in groep 4-7 scoren beter op woordenschattoetsen dan k’n die niet lezen.

    25. 21 april 2006 25 Inrichting woordenschat- onderwijs (3) 5. Breng de informatiedichtheid van teksten omlaag. 6. Gebruik software: - Taaljournaal (Malmberg, groep 4 - 8) Taalfanfare (OWG)

    26. 21 april 2006 26 Inrichting woordenschat- onderwijs (4) 7. Woorden regelmatig herhalen: b.v. een woordenschrift. 8. Aanleren van woordleerstrategieën. 9. Gebruik rijk taalaanbod. 7. Zonder woorden te herhalen worden ze niet onthouden. Zorg voor middelen waarmee lln zelf kunnen werken. 8. Door strategieën te onderwijzen kun je lln zelf verantwoordelijk stellen voor het omgaan met onbekende woorden. 9. Biedt taalaanbod net een niveau boven dat van de leerlingen, dat stimuleert lln om ook verder te komen. Denaan duidelijke articulatie, rustig spreektempo.7. Zonder woorden te herhalen worden ze niet onthouden. Zorg voor middelen waarmee lln zelf kunnen werken. 8. Door strategieën te onderwijzen kun je lln zelf verantwoordelijk stellen voor het omgaan met onbekende woorden. 9. Biedt taalaanbod net een niveau boven dat van de leerlingen, dat stimuleert lln om ook verder te komen. Denaan duidelijke articulatie, rustig spreektempo.

    27. 21 april 2006 27 Inrichting woordenschat- onderwijs (5) 10. Pre- teaching van woorden 11. Gebruik gevarieerd materiaal 10. : laat in elke les een aantal woorden aan de orde komen die essentieel zijn om de tekst te begrijpen. 10. : laat in elke les een aantal woorden aan de orde komen die essentieel zijn om de tekst te begrijpen.

    28. 21 april 2006 28 Literatuur Appel e.a., Nederlands als tweede taal in het basisonderwijs (1995) Verhallen, Woorden leren woorden onderwijzen (1994) Verhallen, Taal een zaak voor alle vakken (2005) Maa, de, Er zit meer in dan je denkt (2002) Powerpointpresentaties van Karin van de Mortel en Kees Vernooy

    29. 21 april 2006 29 Zijn er vragen?

More Related