1 / 57

Erfelijkheid

Erfelijkheid. 4VWO T. Rosien. Basisstof 1 Genetica. Celkern bevat chromosomen Celkernen van gewone lichaamscellen → 46 chromosomen, 23 chromosomenparen. 2 chromosomen van een chromosomenpaar → homologe chromosomen. Karyogram.

lilly
Télécharger la présentation

Erfelijkheid

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Erfelijkheid 4VWO T. Rosien

  2. Basisstof 1Genetica • Celkern bevat chromosomen • Celkernen van gewone lichaamscellen → 46 chromosomen, 23 chromosomenparen. • 2 chromosomen van een chromosomenpaar → homologe chromosomen

  3. Karyogram

  4. Bevruchte eicel (zygote) ontstaat uit twee geslachtscellen • Geslachtscellen bevatten van elke chromosomenpaar 1 chromosoom, ze zijn haploïd. • Normale lichaamscellen van chromosomenparen, ze zijn diploïd. • Haploïde cellen (n) • Diploïde cellen (2n) • Wat is n? n staat voor het aantal verschillende chromosomen in een cel (of het aantal chromosomenparen)

  5. Een organisme heeft 20 chromosomen in elke lichaamscel. Hoe groot is n? En 2n? • n is 10 • 2n is 20 • Er zijn 10 chromosomenparen • De cel is diploïd

  6. Een geslachtscel bevat 20 chromosomen. Hoe groot is n? En 2n? • n is 20 • 2n bestaat niet (er zijn geen chromosomenparen) • Na de bevruchting (met een andere geslachtscel) geldt voor de zygote n is 20 en 2n is 40 • De cel is haploïd

  7. Basisstof 2Fenotype en genotype • Het genotype komt tot stand door alle erfelijke eigenschappen van een individu (genenpakket) • Het genotype komt tot stand bij de bevruchting • Elk chromosomenpaar bevat 1 chromosoom van de vader en 1 van de moeder.

  8. Het fenotype omvat alle uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu. • Het fenotype komt tot stand door • Het genotype • Milieuomstandigheden (bijv. licht, lucht, temperatuur, voeding, ziekte, verwonding, opvoeding)

  9. Het fenotype kan veranderen, bijvoorbeeld; • Iemand heeft het genotype voor bruin haar, maar blondeert zijn haar. Het genotype is dan nog steeds bruin haar, het fenotype blond. • Een verandering die alleen het fenotype beïnvloedt en niet het genotype noemt men een modificatie • Modificaties worden niet doorgegeven aan de nakomelingen

  10. Erfelijke informatie: • De celkern bevat chromosomen • Alle chromosomen samen bevatten de informatie voor alle erfelijke eigenschappen • Chromosomen zijn opgebouwd uit genen • Een gen bevat de informatie voor één erfelijke eigenschap

  11. Tweelingen • Een eeneiige tweeling heeft altijd hetzelfde genotype, maar kan een ander fenotype hebben (door milieuomstandigheden) • Een twee-eiige tweeling heeft altijd een ander genotype en verschillend fenotype.

  12. Basisstof 3Genenparen • Chromosoom bevat genen • Een gen bevat de erfelijke informatie voor één erfelijke eigenschap • De plaats van een gen in een chromosoom wordt een locus genoemd. • Een chromosoom bevat meerdere genen en dus ook meerdere loci (meervoud loci). • Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen en

  13. De twee chromosomen van één chromosomenpaar noemt men homologe chromosomen. • Homologe chromosomen bevatten genen voor dezelfde erfelijke eigenschappen en deze liggen op dezelfde loci • Genen kunnen meerdere uitingsvormen hebben. Deze noemen we allelen.

  14. Gen = een stuk DNA dat codeert voor een bepaalde eigenschap, bijvoorbeeld oogkleur • In gewone lichaamscellen zijn er altijd genenparen. Op elk homoloog chromosoom liggen dezelfde genen (op dezelfde loci) • Allel = een uitingsvorm van een bepaald gen, bijvoorbeeld blauwe ogen of bruine ogen • In gewone lichaamscellen zijn er altijd twee allelen. Op elk homoloog chromosoom een allel, de uitingsvorm van deze allelen kan verschillen!

  15. Een persoon kan homozygoot of heterozygootvoor een bepaalde erfelijke eigenschap. • Als de twee allelen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn dan is een persoon homozygootvoor deze eigenschap • Als de twee allelen ongelijk zijn dan is een persoon heterozygoot voor deze eigenschap chromosomenpaar 1 chromosomenpaar 1 persoon A persoon B = Homozygoot = Heterozygoot

  16. Hoe kunnen verschillende allelen tot uiting komen? • Dominant/recessief • Het fenotype komt altijd overeen met het dominante allel • Onvolledig dominant • Het fenotype komt altijd overeen met het dominante allel, maar het recessieve allel komt enigszins tot uiting • Intermediair • Het fenotype komt bij een heterozygoot genotype overeen met een tussenvorm van de allelen (bij homozygoot het fenotype van de twee gelijke allelen)

  17. In de genetica worden genen met letters aangegeven, hoe? • Dominant allel = hoofdletter, b.v. A • Recessief allel = kleine letter, b.v. a Let op: dominante en recessieve allelen voor dezelfde eigenschap hebben altijd dezelfde letter. • Intermediair allel = hoofdletter met uitingsvorm, b.v. Aw of Ar

  18. Basisstof 4Monohybride kruisingen • Mono = enkel • Kruising voor het overerven van één erfelijke eigenschap

  19. In een kruising: • P = parents • F = Filii (kinderen) • F1 = eerste generatie met ouders P • F2 = tweede generatie met ouders F1 • Goed kijken op welke manier een eigenschap overerfd (dominant/recessief, intermediair etc) • Kun je aan de hand van verhoudingen al zien welk genotype de ouders moeten hebben gehad? • Maken van een kruisingstabel

  20. Goed onthouden!Pagina 96 van je boek, linksboven • Verhoudingen • P: Aa x aa, dan F1: Aa x aa = 1 : 1 F1: F.D x F.R = 1 : 1 • P: Aa x Aa, dan F1: AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1 F1: F.D x F.R = 3 : 1

  21. OefenenOefenenOefenen Vraag 1 Een cavia homozygoot voor zwart haar kruist met een cavia heterozygoot voor zwart haar. Wit haar is recessief. • Wat is de verhouding van genotypen in de F1? AA : Aa = 1 : 1 • Hoeveel procent van de nakomelingen heeft wit haar? 0 % (dus 100 % zwart haar)

  22. Vraag 2 Een hond met lange haren kruist met een hond met korte haren. Korte haren is dominant. Alle nakomelingen hebben kort haar. • Wat is het genotype van de P en de F1? P = aa x AA F1 = 100% Aa • De F1 kruisen onderling verder. Wat is verhouding in genotypen van de F2? AA : Aa : aa = 1 : 2 : 1 • Hoe groot is de kans de eerste nakomeling uit de F2 lang haar heeft? En bij de tweede? eerste = 25 %, tweede = 25 %

  23. Oogkleur: blauw recessief Rond = vrouw Vierkant = man Blauw = blauwe ogen Bruin = bruine ogen Wit = onbekend 1 Vraag 3 2 Wat is het genotype van persoon 1? Wat is het genotype van persoon 2?

  24. Vraag 4 Twee appelbomen, van dezelfde soort, krijgen nakomelingen. De appels die ontstaan hebben verschillende smaken. Er ontstaan 877 zure appels en 2655 zoete appels. • Wat zijn de genotypen van de ouderbomen (voor smaak)? 2700 : 900 = 3 : 1 dus P : Aa x Aa B. Welk allel is dominant? Dat voor zoete appels (komt 3x zoveel voor) • Kunnen twee bomen met alleen zoete appels nakomelingen krijgen met zure appels? Ja, als beide heterozygoot zijn (Aa x Aa) • Kunnen twee bomen met alleen zure appels nakomelingen krijgen met zoete appels? Nee, want beide moeten homozygoot zijn voor de eigenschap zure appels aangezien dit de recessieve eigenschap is. Er zijn dus geen dominante allelen.

  25. Basisstof 5Geslachtschromosomen In de F1 komen nakomelingen voor met een genotypen verdeling in de verhouding 1 : 2: 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 1 : 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 3 : 1 Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa

  26. Opgave 15 R r rr 1 2 Rr rr 4 3 rr 6 7 5 Rr Rr Rechtshandig (R) Linkshandig (r)

  27. Basisstof 5Geslachtschromosomen • Gewone lichaamscel → 46 chromosomen → 23 chromosomenparen 22 paar autosomen 1 paar geslachtschromosomen 44 chromosomen 2 chromosomen (XX of XY) • Geslachtscel → 23 chromosomen → van elk chromosomenpaar 1 chromosoom Vrouwen altijd 22 autosomen Mannen altijd 22 autosomen en een X chromossom en een X OF een Y chromosoom

  28. Eigenschappen kunnen ook via de geslachtschromosomen overerven, maar: Vrijwel alle genen voor deze eigenschappen liggen op het X-chromosoom! Op het Y-chromosoom liggen (vrijwel) geen chromosomen! • Deze genen (die via de geslachtschromosomen overerven) noemen we dan ook X-chromosomaal • De overerving heet x-chromosomale overerving

  29. X-chromosomale overerving • Bij x-chromosomale overerving hebben voor één bepaalde eigenschap: • de vrouwtjes altijd twee genen (twee allelen) en • de mannetjes één gen (een allel) XAXA XaY

  30. Twee konijnen paren met elkaar. Het mannetje heeft hangoren en het vrouwtje is homozygoot voor rechtopstaande oren. De eigenschap ‘oorvorm’ is x-chromosomaal. Hangoren is recessief. • Wat is het genotype van de ouders? P: XAXA x XaY • Wat zijn de verhoudingen van de genotypen en fenotypen in de F1? Genotypen: XAXa : XAY = 1 : 1 (vrouwtjes 100% XAXa mannetjes 100% XAY) Fenotypen: 100% rechtopstaande oren Dit vrouwtje noemen we een draagster. (Heterozygoot)

  31. Een man en een vrouw krijgen kinderen. De vrouw is draagster van het gen voor Kleurenblindheid (A). De man is kleurenblind. Kleurenblindheid is X-chromosomaal en recessief. • Wat is het genotype van de ouders? XAXa x XaY B. Wat is verhouding in genotypen en fenotypen in de F1? genotypen XAXa : XaXa : XAY : XaY = 1 : 1 : 1 : 1 fenotypen kl.bl : niet Kl.bl = 1 : 1 • Hoe groot is de kans dat een dochter kleurenblind is?En een jongen? jongen: 50% meisje: 50% • Hoe groot is de kans dat een nakomeling draagster is? 25%, alleen heterozygote vrouwen noemen we draagster

  32. ? Wat is het genotype van een draagster? (X-chromosomale overerving) XAXa(heterozygoot) Waarom komen recessieve fenotypen die overerven via de geslachtschromosomen vaker tot uiting bij mannen dan bij vrouwen? Omdat vrouwen bij x-chromosomale overerving twee genen hebben voor één eigenschap, terwijl mannen maar één gen hebben (ze hebben maar 1 X-chromosoom). Vrouwen kunnen draagster zijn, maar het dominante fenotype hebben, mannen niet.

  33. In de F1 komen nakomelingen voor met een genotypen verdeling in de verhouding 1 : 2: 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 1 : 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 3 : 1 Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa

  34. Basisstof 6Dihybride kruisingen • Overerven van twee erfelijke eigenschappen • Kruising waar twee genenparen bij zijn betrokken. • Onafhankelijke overerving: • De twee genenparen liggen op verschillende (autosome) chromosomenparen • Afhankelijke overerving: • De twee genenparen liggen op hetzelfde chromosomenpaar

  35. Onafhankelijke overerving(dihybride kruising) • Twee eigenschappen, bijvoorbeeld haarkleur en oogkleur. • Haarkleur en oogkleur liggen op verschillende chromosomenparen. Persoon 1 Persoon 2 C.P.1 C.P.2 C.P.1 C.P.2 aaBb AaBB ?

  36. Afhankelijke overerving(dihybride kruising) • Twee eigenschappen, bijvoorbeeld haarkleur en oogkleur. • Haarkleur en oogkleur liggen op hetzelfde chromosomenpaar. Persoon 1 Persoon 2 C.P.1 C.P.1

  37. Een beer met bruine, korte haren kruist met een beer met zwarte, lange haren. Bruin haar en lang haar zijn dominant. Beide beren zijn voor beide eigenschappen homozygoot. • Wat zijn de genotypen van de ouders? P: AAbb x aaBB • Welk genotype hebben alle nakomelingen in de F1? AaBb • De F1 kruisen onderling verder. Hoeveel van de beren hebben beide dominante fenotypen? ¾ x ¾ = 9/16 Want de ouders zijn heterozygoot voor beide eigenschappen, dus de verhouding in fenotypen is: dominant : recessief = 3 : 1 • Hoeveel van de beren in de F2 heeft voor beide eigenschappen het heterozygote genotype? 2/4 x 2/4 = 4/16 (1/4 = 25 %) Want de ouders zijn heterozygoot voor beide eigenschappen, dus de verhouding in genotypen is: AA: Aa : aa = 1 : 2 : 1 • Hoeveel van de beren in de F2 is homozygoot dominant voor beide eigenschappen? ¼ x ¼ = 1/16

  38. ! DUS: Het maken van een kruisingsschema is niet nodig als je via de genotypen van de ouders de verhoudingen van genotypen of fenotypen in de nakomelingen kunt afleiden!

  39. In de F1 komen nakomelingen voor met een genotypen verdeling in de verhouding 1 : 2: 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 1 : 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 3 : 1 Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa

  40. We zijn weer terug bij de appelbomen………

  41. Twee appelbomen kruisen met elkaar. In de nakomelingen zijn er 483 rode en 522 groene appels. Tevens zijn er 511 zoete en 494 zure appels. De eigenschappen erven onafhankelijk over. Wat zijn de mogelijke genotypen van de ouders? (Er zijn vier mogelijkheden) Er zijn twee eigenschappen. Beide komen in de nakomelingen tot uiting in de verhouding 1 : 1. Dus de ouders hebben voor één eigenschap de genotypen Aa x aa Er zijn, voor de appelbomen, vier mogelijkheden: P : 1. AaBb x aabb 2. Aabb x aaBb 3. aaBb x Aabb 4. aabb x AaBb

  42. In de F1 komen nakomelingen voor met een genotypen verdeling in de verhouding 1 : 2: 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 1 : 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 3 : 1 Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa

  43. Opgave 20 ! Ik gebruik de letter B i.p.v. K! P XBXb x XBY Geslachtscellen XB ofXb XBof Y Kans op kleurenblinde dochter = 0% Kans op kleurenblinde zoon = 50 %

  44. 1 2 3 4 5 6 Xb Y Xb Xb 7 8 XbY XbXb Persoon 6 moet kleurenblind zijn. Naast het bekende allel moet hij een Y chromosoom hebben. Je kan niet met zekerheid zeggen of persoon 5 kleurenblind is. Je kan niet met zekerheid zeggen of persoon 3 of persoon 4 kleurenblind is

  45. Opgave 25 P AaBb x aaBb Geslachtscellen AB aB Ab ab aBaB abab

  46. Opgave 25 Verwachte fenotypen: Zwart en ruw Zwart en glad Wit en ruw Wit en glad Verhouding fenotypen Zwart/ruw : Zwart/glad : wit/ruw : wit:glad 3 : 1 : 3 : 1

  47. Opgave 28 P AaBb x aabb Eigenschap kleur Aa x aa Verhouding F1 1 : 1 Eigenschap vorm Bb x bb Verhouding F1 1 : 1 Het gewenste genotype is zwart en krullend haar. Daarvoor moet het kind voor beide eigenschappen minstens 1 dominant allel hebben. Van vader krijgt het altijd een recessief allel. Het moet dus het genotype AaBb hebben Het allel A kan een kind alleen van de moeder krijgen. De kans dat het kind deze krijgt is 50% De kans op het dominante fenotype is voor beide eigenschappen ½. Dus ½ x ½ = ¼ (25%) Voor beide kinderen is de kans ¼. Als beide kinderen dit fenotype hebben moet je de kansen vermenigvuldigen. Dus ¼ x ¼ = 1/16 Hetzelfde als bij de vorige vraag. ½ x ½ = 1/4 De ouders hebben genotypen AaBb x aabb Ook de kans op allel B bij een nakomeling is 50%

  48. Opdracht 30 Totaal 243 zaden Groen/rond : groen/hoekig : geel/hoekig : geel/rond 47 : 17 : 44 : 135 2 : 1 : 2 : 4 Groen : geel hoekig : rond 64 : 179 61 : 182 1 : 3 1 : 3

  49. Groen : geel hoekig : rond 64 : 179 61 : 182 1 : 3 1 : 3 Dus • voor beide eigenschappen is de ouderplant heterozygoot. • De allelen voor gele en voor ronde zaden zijn dominant • De ouderplant heeft als genotype AaBb • De ouderplant is gegroeid uit een geel en rond zaad

  50. In de F1 komen nakomelingen voor met een genotypen verdeling in de verhouding 1 : 2: 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 1 : 1. Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x aa In de F1 komen nakomelingen voor met een fenotypen verdeling in de verhouding 3 : 1 Wat zijn de genotypen van de ouders? P: Aa x Aa

More Related