1 / 47

Deel 3

Deel 3. Experimenteel en quasi-experimenteel onderzoek. Chapter 16. Experimental and Quasi-Experimental Research. Vaststellen van oorzaak-gevolg relaties door manipulatie van OV en effect op AV Meestal eerst correlationeel onderzoek dan experiment om oorzaak-gevolg vast te stellen.

valora
Télécharger la présentation

Deel 3

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Deel 3 Experimenteel en quasi-experimenteel onderzoek Chapter 16. Experimental and Quasi-Experimental Research

  2. Vaststellen van oorzaak-gevolg relaties door manipulatie van OV en effect op AV • Meestal eerst correlationeel onderzoek dan experiment om oorzaak-gevolg vast te stellen

  3. OORZAAK-GEVOLG • Goed theoretisch kader • Passende subjecten • Passend experimenteel onderzoeksopzet • Correcte statistiek • Juiste selectie en contrôle van OV • Juiste selectie en meting van AV • Correcte interpretatie van resultaten

  4. 1. Bedreigingen voor validiteit • Interne validiteit : experiment zelf valide • Externe validiteit : generaliseerbaarheid •  Interne validiteit   Externe validiteit alles onder contrôle  ver weg van realiteit

  5. KEUZE maken : wat is belangrijkst : interne of externe validiteit ??? • Procedure : • Eerst veel contrôle : hoge interne validiteit ten koste van externe • Indien effect : dan meer experimenten met hogere externe validiteit eventueel ten koste van de interne validiteit

  6. 2. Negen bedreigingen voor interne validiteit • Indien met deze bedreigingen geen rekening gehouden wordt, en ze niet gecontroleerd worden, is het moeilijk om veranderingen in AV toe te schrijven aan OV

  7. 2.1.History • Iets dat zich tijdens het experiment voordoet, niet bedoeld was, en een bedreiging vormt voor interne validiteit • Bv. Tijdens een interventie (bv. 2 soorten instructies) krijgt de helft van de groep ook nog ‘toevallig’ extra lessen

  8. 2.2. Maturatie • Voor onderzoek dat loopt over langere tijd • Rijpingeffect is concurrent van interventie-effect • Vooral bij kinderen en adolescenten

  9. 2.3. Testeffect • Als een test 2 of meer keer wordt afgenomen • Subjecten ‘leren’ van invullen van de test alleen • Zowel voor kennis als attitude als presteren

  10. 2.4. Instrument • Na een tijd gaan instrumenten minder precies meten • Observatoren gaan na een tijd anders coderen

  11. 2.5. Statistische regressie • Groepen die geselecteerd zijn op basis van extreme scores • Laag actief – hoog actief • Laag angst – hoog angst zullen bij een volgende afname minder extreem scoren = regressie naar midden

  12. 2.6. Selectie bias • Groep dat meedoet aan het experiment is op voorhand reeds geselecteerd • Bv. Gebruik van vrijwilligers • Bv. Subjecten niet representatief voor de populatie

  13. 2.7. Uitval van subjecten • Uitval van controlegroep : geen actie niet meer meedoen • Uitval uit experimentele groep : te moeilijk, te lastig, te tijdsintensief, ….

  14. 2.8. Selectie-maturatie interactie • Indien twee groepen meedoen waarbij 1 groep experimentele en 1 groep controlegroep kunnen maturatieverschillen in beide groepen resultaten vertekenen

  15. 2.9. Verwachting • Indien men weet wie in welke conditie zit : effect op scoring, codering, omgang • = Self-fulfilling prophecy

  16. 3. Vier bedreigingen van externe validiteit3.1. Testeffect • Op voorhand testen van subjecten kan hen meer gevoelig maken voor participatie • Zelfde programma slaat minder aan bij populatie die niet gepretest is

  17. 3.2. Interactie tussen selectie bias en experimentele manipulatie • Een interventie kan wel werkzaam zijn in een specifieke populatie (bv. Jongeren) maar niet werkzaam in een andere

  18. 3.3. Reactiviteit door experimentele manipulatie • Subjecten gaan enkel zo reageren in experimentele situatie maar niet in het werkelijke leven • Hawthorne effect : gedrag van subjecten verandert als men er aandacht aan besteedt

  19. 3.4. Multiple interventies • Als subjecten doorheen verschillende interventies gaan kunnen deze allen een aditioneel effect hebben • Geen conclusies trekken over 1 manipulatie als er meerdere zijn gebeurd

  20. 4. Contrôle van bedreigingen van interne validiteit • Trachten om bedreigingen zoveel mogelijk op te vangen zodat de kans groter wordt dat manipulatie van OV werkelijk effect in AV verklaart

  21. 4.1. Randomisatie • Geen verschillen tussen groepen bij het begin van experiment • Is antwoord op history effecten VOOR begin van experiment, niet TIJDENS experiment • Antwoord op maturatie, statistische regressie, selectie bias, selectie-maturatie interactie

  22. Techniek van gematchte paren : eerst groepen testen op bepaalde karakteristiek en dan indelen zodat de twee groepen ongeveer gelijk zijn : dit is GEEN GOEDE techniek : verborgen variabelen !! • Within-subjects designs : subjecten zijn hun eigen controles : beide condities doen : volgorde counterbalanceren en random toewijzen aan volgorde

  23. 4.2. Placebo, blind en dubbel blind • Placebo : echt of psychologisch effect ? • Zelfde aandacht en interactie met onderzoeker • Blinde studie : subjecten weten niet of ze experimentele of controleconditie zijn • Dubbel blind : noch subjecten noch tester weten in welke conditie subjecten zitten

  24. Deze technieken zijn een antwoord op controleren van • Hawthorne-effecten, • verwachtingseffecten, • halo effecten of • Avis-effect (subjecten in de controlegroep doen harder hun best omdat ze weten dat ze in de controlegroep zitten)

  25. 4.3. Niet gecontroleerd … • Door randomisatie en blind onderzoeken kunnen veel bedreigingen beantwoord worden maar : • Testeffect niet, wel door soort design (later) • Instrument : validiteit en betrouwbaarheid vaststellen • Uitval van subjecten : aangenaam maken, goed uitleggen, beloning, …

  26. 5. Contrôle van bedreigingen van externe validiteit • Ook hier random selectie zeer belangrijk • Ecologische validiteit ? • Heeft de experimentele situatie voldoende kenmerken van « real life ? » • Kan het experiment ook in veldsetting worden uitgevoerd ?

  27. 6. Soorten onderzoeksopzettenPRE-EXPERIMENTELEdesigns • Weinig contrôle van interne validiteit • Geen randomisering van subjecten

  28. 6.1. One-shot studie • T O • Interventie en daarna meting naar effect • Geen oorzaak – gevolg • Zeer zwak design

  29. 6.2. Eén groep Pre-test Post-test • O1 T O2 • Zwak design • Toch al verandering kunnen meten • Niet zeker of alleen de interventie verantwoordelijk is voor het effect • History effecten of rijping

  30. 6.3. Statische groep vergelijking • T O1 …………………… O2 • Vergelijking van twee groepen • Groepen niet gerandomiseerd, wel bestaand • Selectie effect en selectie-maturatie effect

  31. BESLUIT • Deze drie pre-experimentale design laten geen conclusie toe over verandering in AV te wijten aan verandering in OV • Meestal zuiver TIJDVERLIES

  32. ECHTE EXPERIMENTELEdesigns • Random toewijzing van de groepen • Ervoor zorgen dat • tijdens het experiment geen (onverwachte) interventie gebeurt voor 1 van beide groepen • er geen instrument problemen zijn • er geen differentiële uitval is (experimentele mortaliteit)

  33. 6.4. Gerandomiseerd groepdesign • R T O1 R O2 • Is vergelijkbaar met statische groeps-vergelijking maar hier wel random • Indien andere bedreigingen van interne validiteit voldoende gecontroleerd worden : oorzaak –gevolg is mogleijk

  34. R T1 O1 R T2 O2 R O3 • Twee soorten behandelingen worden met elkaar vergeleken • Via ANOVA drie observaties contrasteren

  35. R A1 B 1 O1 R A1 B 2 O2 R A2 B 1 O3 R A2 B 2 O4 R A3 B 1 O5 R A3 B 2 O6 • 3 x 2 factorieel opzet waarbij er 2 OV zijn A met 3 niveau’s en B met 2 niveau’s

  36. B 1 2 1 2 3 A

  37. Random toewijzing aan de zes cellen • Analyses met two-way ANOVA • Hoofdeffect van A • Hoofdeffect van B • Interactie-effect A*B • Kan nog verder complexer gemaakt worden

  38. 6.5. Pre-test Post-test gerandomiseerd groepsdesign • R O1 T O2 R O3 O4 • Is er meer verandering in de experimentele groep in vergelijking tot de controlegroep • Testeffect wordt gecontroleerd

  39. Statistische verwerking : • Met anova voor herhaalde metingen (repeated measures) • Met anova uitgezuiverd voor pre-test scores • Met anova op verschilscores

  40. 6.6. Solomon Four groepsdesign • R O1 T O2 R O3 O4 R T O5 R O6 • Enig opzet waar testeffecten kunnen uitgesloten worden

  41. Meest sterke design dat de meeste bedreigingen voor validiteit controleert • Maar zeer veel subjecten nodig : dubbel zoveel enkel om testeffect te bekijken : wordt dan ook zelden gebruikt

  42. QUASI-EXPERIMENTELEdesigns • Als externe of ecologische validiteit wil verhoogd worden is strenge contrôle soms moeilijk of onmogelijk • Quasi-experimenteel : om experimenten in « real world » settings te kunnen uitvoeren

  43. 6.7. Time series design • Tijdreeksen analyse • O1 O2 O3 O4 TO5 O6 O7 O8 • Slechts 1 groep • Toont dat invoegen van interventie een ander effect heeft dan geen interventie

  44. Treatment • Effect van behandeling

  45. 6.8. Reversal design • O1 O2 T1 O3 O4 T2 O5 O6 • Opnieuw bekijken op grafiek T2 T1

  46. 6.9. Non-equivalent contrôle groep design • O1 T O2 …………………………….. O3 O4 • Equivalent met pre-test post-test gerandomiseerd groepsdesign, maar niet gerandomiseerd • Dan kijken naar pre-test verschillen en hiervoor controleren

  47. 6.10. Ex post facto design • Vergelijking tussen twee groepen waarvan we weten dat ze op bepaalde karakterisitieken verschillend zijn • Fit –niet fit • Atleten – niet-atleten • Vrouwelijke sporters – mannelijke sporters • Welke variabelen discrimineren tussen deze groepen

More Related