1 / 31

Erfelijkheid

Erfelijkheid. Thema 4. Genotype + fenotype. Genotype = Informatie voor erfelijke eigenschappen Fenotype = Genotype + invloeden van milieu 23 paar chromosomen  bepalen ons genotype. Verschil in fenotype. Door invloeden buitenaf kan fenotype verschillen met genotype.

leann
Télécharger la présentation

Erfelijkheid

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Erfelijkheid Thema 4

  2. Genotype + fenotype • Genotype = Informatie voor erfelijke eigenschappen • Fenotype = Genotype + invloeden van milieu 23 paar chromosomen  bepalen ons genotype

  3. Verschil in fenotype Door invloeden buitenaf kan fenotype verschillen met genotype

  4. Geslachtschromosomen (1) • De mens heeft 23 paar chromosomen. • 23ste paar bepaalt geslacht • XX = meisje • XY = jongen ‘In dit geval is hier een jongen’

  5. Geslachtschromosomen (2) • Hoe wordt het geslacht van een kind bepaalt. • Bij reductiedeling wordt de helft van elk chromo-somenpaar doorgegeven. • Dit gebeurd bij elk paar dus 46  23

  6. Geslachtschromosomen (3) • Bij reductiedeling delen dus ook de geslachtschromosomen. • Vorming geslachtscellen zijn dus eicel • XX eicel spermacel • XY spermacel X X X Y

  7. Geslachtschromosomen (4) Hoe wordt het geslacht bepaald? eicel + spermacel  embryo +  Meisje X X Jongen +  X Y

  8. Tweelingen • Eeneiige tweeling • Twee-eiige tweeling

  9. Tweelingen Verschillen tussen eeneiig & twee-eiig in embryonale ontwikkeling eeneiig Twee-eiig

  10. Tweelingen • Ontstaanswijze tweeling is verschillend. • Eeneiig is zelfde materiaal  splitsing vanuit zelfde bevruchte eicel. • Twee-eiig is verschillend materiaal  twee eicellen zijn bevrucht.

  11. Tweeling • Conclusie: • Geef een verklaring bij A + B • A B

  12. Chromosomen & genen • Hoe ziet dat er nu uit? • van de celkern tot het DNA • Mens • Cel  celkern • celkern chromosomen • Chromsomen  genen • Genen  DNA

  13. Chromosomen & genen • Ieder mens heeft duizenden erfelijke eigenschappen. • Al deze eigenschappen liggen in chromosomen. • In chromosomen liggen genen. • Twee genen van één chromsomenpaar bepalen één eigenschap. (volgende dia)

  14. Chromsomen en genen Elke ouder geeft één chromosoom door. Er zijn twee chromosomen. Helft chromosomen van moeder Helft chromosomen van vader

  15. Chromosomen en genen • Volledige bouwplan?!  23 paar chromosomen

  16. Genenparen • Twee genen van één chromosomenpaar bepalen één eigenschap. • Voorbeeld oogkleur. • Wat valt jullie op • Geen mengkleur

  17. Genenparen • Homozygoot & heterozygoot

  18. Genenparen • Dominant & recessief

  19. Genenparen • Genotype & fenotype • Organismen waarbij het recessieve gen tot uiting komt in het fenotype zijn homozygoot • Organismen waarbij het dominante gen tot uiting komt in het fenotype zijn homozygoot of heterozygoot • voorbeeld volgende dia.

  20. Genenparen Leonardo di Caprio = homozygoot & recessief voor blauwe ogen Natalie Portman = homozygoot of heterozygoot & dominant voor bruine ogen

  21. Genenparen • Door letters geven we aan of een eigenschap dominant of recessief is. AA = homozygoot dominant Aa = heterozygoot aa = homozygoot recessief Toegepast in de vorige dia. Ziet er als volgt uit.

  22. Genenparen Leonardo di Caprio = homozygoot & recessief voor blauwe ogen = aa Natalie Portman = homozygoot of heterozygoot & dominant voor bruine ogen = Aa of AA

  23. Kruisingen • Bestuderen van erfelijke eigenschappen. • Waar komen de genen vandaan. • Daarom hebben we kruisingstabellen.

  24. Kruisingen • Hoe gaat het in zijn werk? • P = Ouders • F1 = Kinderen • F2 = Kleinkinderen • We behandelen steeds één erfelijke eigenschap. Als voorbeeld gebruiken we in de volgende dia weer de oogkleur.

  25. Kruisingen • Bij mensen is de oogkleur bruin (A) dominant over de oogkleur blauw (a). • Een man met blauwe ogen paart een aantal malen met vrouw met homozygoot bruine ogen. • P = aa x AA

  26. Kruisingen • P = aa x AA • Geslachtscellen a A • F1= Aa Aa • Welke kleur ogen krijgen alle nakomelingen van P?

  27. Kruisingen • Nakomelingen van P  F1 krijgen allemaal bruine ogen • F1 = heterozygoot dominant voor bruine ogen • F1= Aa x Aa • Geslachtscellen A of a A of a • F2 = Kruisingsschema

  28. Kruisingen • F2 = • Wat is nu het verschil tussen het genotype & het fenotype. • We kijken dan naar de verhouding tussen het genotype en fenotype. • Genotype F2 = AA 25% Aa 50% aa 25 % • Fenotype F2 = Bruine ogen ? % = Blauwe ogen ? %

  29. Kruisingen • Alle kruisingen lopen op dezelfde manier. • Voorbeeld: roodharige muis (gg) paart met zwartharige muis (GG) • P = gg x GG • Geslachtscellen g G • F1 = GgGg • Geslachtscellen G of g G of g • F2 =

  30. Stamboom Hoe zit het met erfelijke eigenschappen in verschillende generaties? We gebruiken dan een stamboom

  31. Stamboom • man vrouw (1stegeneratie) Ouders (2e generatie) Kinderen (3e generatie) (4e generatie)

More Related