1 / 66

Inleiding in de statistiek voor de gedragswetenschappen Met ondersteuning van SPSS

Inleiding in de statistiek voor de gedragswetenschappen Met ondersteuning van SPSS. Guido Valkeneers. Hoofdstuk I De statistiek in het onderzoek. guido.valkeneers@lessius.eu. Doelstellingen. De student kent de diverse fasen van het onderzoek en begrijpt de rol van de statistiek in dat kader;

xanti
Télécharger la présentation

Inleiding in de statistiek voor de gedragswetenschappen Met ondersteuning van SPSS

An Image/Link below is provided (as is) to download presentation Download Policy: Content on the Website is provided to you AS IS for your information and personal use and may not be sold / licensed / shared on other websites without getting consent from its author. Content is provided to you AS IS for your information and personal use only. Download presentation by click this link. While downloading, if for some reason you are not able to download a presentation, the publisher may have deleted the file from their server. During download, if you can't get a presentation, the file might be deleted by the publisher.

E N D

Presentation Transcript


  1. Inleiding in de statistiekvoor de gedragswetenschappenMet ondersteuning van SPSS Guido Valkeneers

  2. Hoofdstuk I De statistiek in het onderzoek guido.valkeneers@lessius.eu

  3. Doelstellingen • De student kent de diverse fasen van het onderzoek en begrijpt de rol van de statistiek in dat kader; • De student verstaat de besproken begrippen zoals variabele, afhankelijke en onafhankelijke variabele, operationalisering, populatie versus steekproef, beschrijvende versus inductieve statistiek, … • De student kent de diverse vormen van steekproeftrekking en tevens de mogelijkheden en beperkingen hiervan; • De student kent het onderscheid tussen het experiment en het survey-onderzoek.

  4. Twee typen van statistiek? • Beschrijvende statistiek (jaar I)verzamelen van gegevens bij een steekproefsamenvatten van deze gegevens welk zijn de kengetallen? middels een grafische voorstelling?analyseren van de resultaten bestaat er een samenhang?Kortom een overzicht van de resultaten • Inductieve statistiek (jaar II)Wat betekenen deze resultaten in relatie tot de populatie? schattingsprobleem: hoe kunnen we µ schatten op grond van het steekproefgemiddelde? Beiden bieden methodologische ondersteuning van onderzoek

  5. Dit is onderzoek • Gaat over onderzoek dat op basis van waarnemingen probeert ware en algemene uitspraken te doen over de werkelijkheid.(Brinkman, 2006)Een uitspraak is een bewering waarin een of meerdere objecten een eigenschap wordt toegeschreven.

  6. Dit is onderzoek • Voorbeelden van uitspraken:- Jan is ziek- Assepoester is lang ongelukkig geweest- Kabouters zijn kleiner dan mensen- Bomen hebben een stam- Mannen zijn gemiddeld intelligenter dan vrouwen

  7. Dit is onderzoek • Wetenschappelijk verantwoord onderzoek?- objectiviteit- controleerbaarheid- herhaalbaarheid- systematiek

  8. Dit is onderzoek • Deterministische uitspraken versus probabilistische uitspraken- Wet van de zwaartekracht versus- Frustratie bevordert agressie

  9. Wat is een variabele? • Is een eigenschap/kenmerk van een onderzoekseenheid (persoon/huishouden…)bv. geslacht • Kan diverse waarden (uitkomsten) aannemen. Mensen verschillen op het vlak van deze eigenschappenbv. man/vrouw • Tegengestelde van een constante

  10. Wat is een variabele? • Onafhankelijke variabeleverschillen in deze variabelen worden gezien als oorzaak (?) van verschillen in de afhankelijke variabele • Afhankelijke variabele = variabele ter studieverschillen in deze variabelen worden gezien als gevolg (?) van verschillen in de onafhankelijke variabele • Er zijn diverse niveaus van meting (zie verder)

  11. Twee typen van onderzoek • Het experimentDoelbewust worden één of enkele variabelen gemanipuleerd en we onderzoeken de effecten hiervan op de afhankelijke variabele. bv. welk is de relatie tussen de attitude en het gedrag? Het experiment van de verloren brief (Nuttin en Beckers) • Het veldonderzoek/ surveyonderzoek/ enquêteonderzoekHier worden geen variabelen gemanipuleerd bv. hebben babyboomers en busters een andere levensstijl en koopgedrag?

  12. Het experimenteel opzet Twee typen van experiment- groepsvergelijkende experimenten (between subjects design);- experimenten met herhaalde metingen (within subjects design). Mogelijkheid tot besluiten van causale relaties.

  13. Het survey-onderzoek • In dit onderzoek worden er geen variabelen gemanipuleerd. Er wordt aan een steekproef uit de populatie een reeks van vragen/tests voorgelegd;Geen mogelijkheid om te besluiten tot causale relaties. Hoezo?

  14. Wanneer kunnen we causale relaties vaststellen? • tijdruimtelijke structuur van oorzaak en gevolg; • oorzaak dient vooraf te gaan aan het gevolg; • het gevolg zal nooit optreden zonder het voorkomen van de oorzaak; • en alle andere mogelijke verklaringen zijn uitgesloten (cf derde factor).

  15. Fasen in het onderzoek • De vraagstelling • De operationalisering • Steekproefopzet • Verzamelen van de gegevens • Beschrijven en analyse van de resultaten • Rapportage

  16. Fase 1. de vraagstelling • De vraagstelling vloeit voort uit de theorie ofwel uit een concreet probleem- fundamenteel onderzoek;- toegepast onderzoek.

  17. Fase 1. de vraagstelling • Vraag naar secundaire gegevens: wat hebben andere onderzoekers reeds vastgesteld? Vraag naar primaire gegevens via experiment of survey-onderzoek

  18. Fase 1. de vraagstelling • Relatie tussen milieubesef (als attitude) en het milieuvriendelijk consumentengedrag (effectief toepassen van)?Bv. besef van de opwarming van de aarde en het gebruik van een terreinwagen.

  19. Voorbeeld van een vraagstelling • Nuttin stelt zich de vraag wat het verband is tussen de attitude en het gedrag door het experiment van de verloren brief. • Vraagstelling: zullen de externe omstandigheden bij het vinden van de brief een verschil in reacties veroorzaken?

  20. Voorbeeld van een vraagstelling • Vraagstelling Bestaat er een verschil in levensstijl en koopgedrag bij de busters versus de babyboomers? • Onderzoekshypothese Busters en babyboomers vertonen een verschillende levensstijl en koopgedrag.

  21. Fase 1. De vraagstelling • Onderzoekshypothese wordt gesteld in termen van meetbare kenmerken, d.i. variabelen.Afhankelijke variabele: de verschillen in deze variabele dienen we te verklaren (bv. vatbaarheid voor dyslexie)Onafhankelijke variabele: deze verschillen kunnen een verklaring bieden. (bv. geslacht)Hebben verschillen in de onafhankelijke variabelen effect op de verschillen in de afhankelijke variabele?

  22. Fase 1. De vraagstelling • Gebruik een vraagvormbv. Niet: het eetgedrag van jongeren • Specificatie van de begrippenbv. Niet: wat is het medicijngebruik in de psychiatrie?Beter: wat is het % van de in 2009 opgenomen psychiatrische patiënten in Vlaanderen die gedurende de eerste maand van de observatieperiode ten minste dagelijks een antidepressivum voorgeschreven kregen?

  23. Fase 1. De vraagstelling • Geen oordelende vragenbv. Niet: zijn er voldoende psychiaters in Vlaanderen?Bv. Niet: hoeveel % van de jongeren eet gezond? • Een rijtje in plaats van een volzinHoofdvraag en deelvragen Bv. Hebben kinderen van handarbeiders lagere schoolcijfers in het basisonderwijs dan deze van hoofdarbeiders?Krijgen deze kinderen als ze dezelfde cijfers behalen een ander advies?

  24. Fase 1. De vraagstelling • Drie typen van vragen: - voorkomen van iets. Bv. hoeveel % van de Vlamingen is depressief?- verschillen tussen groepen. Bv. zijn vrouwen meer depressief dan mannen?- samenhang. Bv. bestaat er een samenhang tussen de leefsituatie en al dan niet depressief zijn?

  25. Fase 2. Operationalisering • Operationaliseren van een begrip tot meetbare variabele = hoe kunnen we dit begrip concreet meten? Voorbeelden van operationaliseringgemakkelijk: moeilijker:geslacht intelligentieleeftijd aanleg voor wiskunde diploma arbeidstevredenheid

  26. Operationalisering • Maken we gebruik van een experimenteel opzet of van een survey-onderzoek? Toegepast onderzoek verloopt doorgaans via een survey. In het kader van de voorbereiding kan kwalitatief onderzoeknuttig zijn. Maak gebruik van likertschaalBv. Geld maakt gelukkighelemaal niet akkoord, niet akkoord, neutraal, akkoord, helemaal akkoord.

  27. Fase 3. Steekproefopzet • Populatie (N): alle individuen waar we een uitspraak over willen doen en die bijgevolg in aanmerking komen voor het onderzoek.Alle individuen testen? • Steekproef (n): selectie van individuen uit de populatie. Hoe selecteren?

  28. Fase 3. Steekproefopzet • Kunnen we alle personen ondervragen?Wellicht niet haalbaar, tenzij zeer kleine populaties, ofwel uit noodzaak. Wie rijdt in Vlaanderen met een Ferrari? Dit is wellicht een kleine groep van mensen die we kunnen opsporen. Uit noodzaak, bv. Bij medewerkerstevredenheidsonderzoekWe spreken van een census. • In andere gevallen gebruiken we een steekproef. We selecteren een aantal proefpersonen en trachten op grond van de gegevens iets te zeggen over de populatie.

  29. Fase 3. Steekproefopzet • Waarom een steekproef?Is sneller af te handelenIs goedkoper • Hoe moeten we een steekproef trekken?Twee typen van steekproeftrekking- aselect (at random)- niet aselecte steekproef

  30. Fase 3. Steekproefopzet • Aselecte steekproef (at random): elk individu van de populatie heeft evenveel kans om in de steekproef terecht te komen. Vereisten? • Niet aselecte steekproef: elk individu heeft niet evenveel kans om in de steekproef terecht te komen. Gevolgen?

  31. Fase 3. Steekproefopzet • Aselecte opzetvereist een lijst van de deelnemers in de populatie = steekproefkader (hoe?); elke persoon krijgt een nummer. Gevolgen: op grond van gegevens van dergelijke steekproef kan ik iets vertellen over de populatie. Schatting van de parameters van de populatie, op grond van resultaten van de steekproef.

  32. Fase 3. Steekproefopzet • Aselecte steekproefVoordelen - generalisering naar de populatie is mogelijk- veel statistische technieken zijn mogelijk- hoeveel proefpersonen?Nadelen - levert geografisch verspreide individuen op met bijkomende kosten en tijdsinvestering- Kan wel of niet leiden tot representatieve steekproef. Zeker bij kleine steekproeven kan representativiteit een probleem geven

  33. Fase 3. Steekproefopzet At random sampling:Volledig aselecte steekproef: computer kiest aantal nummers van personen. Systematische aselecte steekproef: kies een (willekeurig) eerste persoon, en de volgende ppn. heeft telkens een nummer dat x aantal hoger ligt. Gestratificeerde steekproef: de populatie wordt verdeeld in deelpopulaties (= strata) en uit elke deelpopulatie trekken we aselect een steekproef.(voorbeeld van strata: ASO, TSO, BSO)Proportionele of disproportioneel getrokken steekproef Clustersteekproef: de populatie wordt ingedeeld in subgroepen die zo heterogeen mogelijk zijn. Vervolgens worden een aantal subgroepen geselecteerd en elk individu van de geselecteerde groepen wordt bevraagd.Bv. de behoefte aan schoolmateriaal van middelbare scholieren. We hebben een lijst van secundaire scholen en kiezen (at random) een aantal hiervan en zullen vervolgens alle leerlingen van de gekozen scholen bevragen. Getrapte steekproef: dwz een combinatie van voorgaande procedures wordt toegepast.

  34. Fase 3. Steekproefopzet • Niet aselecte steekproef geschikt voor verkennend onderzoek geschikt om meetinstrumenten te testen goedkoop en snel veel gebruikt in de psychologie Maar: resultaten kunnen niet veralgemeend worden naar de populatie.

  35. Fase 3. Steekproeftrekking Niet aselecte steekproeftrekking Convenience sampling: kies de individuen die ‘voor het grijpen liggen’ Judgement sampling: kies deze individuen die als bevoorrechte getuigen kunnen fungeren, bv. groep van zware gebruikersSnowball sampling: de eerste respondent levert volgende proefpersoon op, enz… Te gebruiken bij ‘moeilijk vindbare’ doelgroepenQuota sampling: verdeel de populatie in een aantal subgroepen (= strata) en kies uit elke subgroep willekeurig een aantal proefpersonen. M.a.w. uit elke subgroep trekken we een convenience sampling. Belangrijk voor representativiteit Random Walk: de onderzoeker selecteert proefpersonen volgens een vooraf vastgesteld wandeltraject. Toeval bij de keuze van proefpersonen speelt een rol. Deze procedure benadert het beste de aselecte opzet en wordt gebruikt wanneer een steekproefkader niet voor handen is.

  36. Fase 4. Verzamelen van de gegevens • Diverse methoden voor verrichten van metingen:- vragenlijst- test- ….Deze gegevens worden systematisch weergegeven in een datamatrix in SPSS

  37. Fase 4. Verzamelen van gegevens De datamatrix • Gebruik van Excel: zeer beperkte mogelijkheden voor inductieve statistiek • Gebruik van SPSS: zeer handig.Meest gebruikte sofware voor statistische analyse.

  38. Fase 5. Beschrijven en analyse van de gegevens • Datamatrix is onoverzichtelijk.Hoe kunnen we de gegevens overzichtelijk voorstellen? Middels een frequentieverdelingMiddels een grafische voorstelling van de resultatenMiddels bepaling van centrale tendens en variabiliteit.

  39. Fase 5. Analyse van de resultaten Toetsende/inductieve statistiek.Wat zeggen de gegevens uit de steekproef over de populatie? Jaar II: inductieve statistiekHoe werkt dit?

  40. Fase 5. Analyse van de resultaten Deductief versus inductief redeneringDeductief redeneren: vanuit een logische redenering, kunnen we conclusies opbouwen. Alle mensen zijn sterfelijkJan is een mensDus jan is sterfelijkStaat model voor de wiskunde

  41. Fase 5. Analyse van de resultaten • Inductieve redenering: vanuit de empirische observaties trachten we een wet te formuleren.Hume ziet een probleem. We kunnen niet alle mensen onderzoeken om te besluiten dat mensen sterfelijk zijn.

  42. Fase 5. Analyse van de resultaten Statistische / inductieve redeneringTwee tegengestelde beweringen worden t.o.v. mekaar afgewogen:mensen zijn onsterfelijk (nulhypothese)mensen zijn sterfelijk (alternatieve hypothese)Indien ik uit de empirie gegevens vind die de eerste stelling onderuit halen, is de tweede stelling van toepassing. … Inductieve statistiek (Jaar II)

  43. Fase 6. De rapportage • Inleiding • Methode • Resultaten • Discussie

  44. Twee uitgewerkte voorbeelden • Experiment van de verloren brief(Nuttin en Beckers) • Survey-onderzoek busters versus babyboomers (Apers, et al.)

  45. Voorbeeld van een experiment • Nuttin stelt zich de vraag wat het verband is tussen de pro-sociale attitude en het betreffende gedrag door het experiment van de verloren brief.

  46. Voorbeeld van een experiment Wat is een attitude? • “is een door ervaring verworven interne dispositie die belangrijke en duurzame richtinggevende determinant is van de evaluatieve aspecten van open gedrag tegenover een object dat zich leent tot gunstige of ongunstige waardering”- cognitief aspect- affectief aspect- intentiesHoe kan dit gemeten worden? • Wat is de relatie met concreet gedrag?

  47. Experiment van Nuttin en Beckers • Vraag aan de proefpersonen wat zou u doen als u een brief zou vinden met daarop een adres? - via interview- via enquêtebijkomende vraag… Zou het iets uitmaken als… de postzegel los zit? Het adres in Wallonië ligt? enz….. • Experiment…. Brieven worden effectief ‘verloren’ gelegd, volgens een factorieel design. Wat zullen de proefpersonen doen? Zelfde reacties als in de interviews?

  48. Experiment van Nuttin en Beckers • Factorieel design2X2X2X3 opzet • Onafhankelijke variabelen: regio waar de brief te vinden werd gelegd (Vlaanderen/Wallonië)adres van de bestemmeling (Vlaanderen/Wallonië)vindplaats van de brief (cel/auto)zegels (1 vast, 1 los, 4 los)

  49. Experiment van Nuttin en Beckers • De proefpersonen (bij de gejukte interviews) beweren in 90% van de gevallen de brief te zullen posten. En of het iets uitmaakt of de postzegel vastgekleefd is of niet, maakt niks uit. En verder… maakt niks uit, aldus de proefpersonen. • Vraagstelling zullen de gemanipuleerde factoren een impact hebben op het al dan niet posten van de brief?Hypothesen: de overgrote meerderheid van de proefpersonen zal de brief posten. De gemanipuleerde factoren zullen geen impact hebben op dit gedrag.

  50. Experiment van Nuttin en Beckers • Wat blijkt uit de resultaten? O.m. 77% van de brieven met vastgekleefde postzegel werd gepost; terwijl met de losse postzegel(s) werd slechts 34% (35%) van de brieven gepost. Onderzoek van de significantie via de chi-kwadraat (zie hoofdstuk VIII)? • Besluit van Nuttin en Beckers dat externe omstandigheden dit prosociaal gedrag bepalen. Attitudes spelen dus een beperkte rol in de verklaring van dit gedrag. Nuttin, J. (1999). Sociale beïnvloeding. Toetsbaar leren denken over gedrag. Universitaire Pers: Leuven • Idem voor de relatie tussen milieubesef en milieuvriendelijk gedrag.

More Related